ECLI:NL:RBDHA:2023:21975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
C/09/618111 / FA RK 21-6371
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, inclusief kinderalimentatie en partneralimentatie, en uitsluiting van verdeling van de echtelijke woning

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 20 juni 2023, wordt de echtscheiding uitgesproken tussen de vrouw en de man, die in 2012 zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van beide partijen, waaronder de vrouw die verzoekt om echtscheiding met nevenvoorzieningen, zoals kinderalimentatie en partneralimentatie. De partijen hebben samen een minderjarig kind, geboren in 2006, en een meerderjarige zoon, geboren in 2001. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder het gebruik van de echtelijke woning door de vrouw en een voorlopige kinderalimentatie van € 394,- per maand.

De vrouw verzoekt nu om een kinderalimentatie van € 477,- per maand, terwijl de man verweer voert. De rechtbank stelt de kinderalimentatie vast op € 436,- per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders. De rechtbank overweegt dat de vrouw een inkomen heeft uit loondienst en een eenmanszaak, terwijl de man werkzaam is als psycholoog met een eigen praktijk. De rechtbank houdt rekening met de draagkracht van beide partijen en de behoefte van het kind.

Daarnaast wordt de partneralimentatie vastgesteld op € 401,- bruto per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De rechtbank sluit de vordering tot verdeling van de echtelijke woning uit voor een periode van drie jaar, waarbij de vrouw gedurende deze periode gerechtigd is tot het gebruik van de woning. De rechtbank wijst het meer of anders verzochte af en verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-6371 (echtscheiding) en FA RK 23-1026 (verdeling)
Zaaknummer: C/09/618111 (echtscheiding) en C/09/642618 (verdeling)
Datum beschikking: 20 juni 2023

Scheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 20 september 2021 ingekomen verzoek van:

[vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A. Ramsaroep te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[man] ,

de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. K. Moene te ’s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het bericht van 14 oktober 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, tevens houdende een wijziging, dan wel aanvulling van de verzoeken;
- het verweer tegen de gewijzigde, dan wel aanvullende verzoeken;
- het bericht van 5 mei 2023, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het bericht van 6 mei 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
De minderjarige [minderjarige] heeft in raadkamer haar mening kenbaar gemaakt.
Op 16 mei 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vrouw met haar advocaat;
- de man met zijn advocaat.

Feiten

- Partijen zijn op [huwelijksdag] 2012 te [plaats] , gehuwd in gemeenschap van goederen.
- Zij zijn samen de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te [geboorteplaats 1] .
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- [minderjarige] woont op dit moment bij de vrouw.
- Partijen zijn ook samen de ouders van de meerderjarige [naam] , geboren op [geboortedag 2] 2001 te [geboorteplaats 2] .
- Deze rechtbank heeft op 5 november 2021 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning;
- [minderjarige] voorlopig contact zal hebben met de man in de oneven weken van zaterdagmiddag 15:00 uur tot zondagavond 20:00 uur;
- de man aan de vrouw een voorlopige kinderalimentatie zal betalen van € 394,- per maand;
- partijen zijn doorverwezen naar een bij hen bekende mediator om te trachten hun geschil door middel van mediation op te lossen.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat na wijziging luidt, strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- opname in de beschikking van de door partijen getroffen regelingen, zoals opgekomen in het deel-ouderschapsplan en het deelconvenant;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 477,- per maand, met ingang van de datum van het echtscheidingsverzoek;
- vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.359,- per maand;
- bepaling dat indien de vader van de man de onder randnummer 4.7 van het deelconvenant genoemde vordering uit eigen beweging erkent en tot betaling van enig bedrag overgaat, de man de helft van dit bedrag dient te betalen aan de vrouw;
- bepaling dat
primaireen vordering tot verdeling van de echtelijke woning wordt uitgesloten voor een periode van drie jaar en dat de vrouw gedurende deze periode gerechtigd is tot het gebruik van deze woning,
subsidiairde vrouw tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de man na wijziging, zelfstandig verzocht om de echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- opname in de beschikking van de door partijen getroffen regelingen, zoals opgenomen in het deel-ouderschapsplan en het deelconvenant;
- bepaling dat de echtelijke woning wordt verkocht en geleverd aan een derde op de wijze als achter randnummer 33 is vermeld;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
De ouders dienen een ouderschapsplan te overleggen zoals omschreven in artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In de wet is voorgeschreven dat een ouderschapsplan een processuele eis is bij een verzoek tot echtscheiding.
Partijen hebben in de loop van de procedure een door hen beiden op 7 oktober 2022, respectievelijk 10 oktober 2022 ondertekend deel-ouderschapsplan ingediend. Partijen hebben alleen nog geen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie. Ondanks dat het ouderschapsplan niet volledig is, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijk
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Opname deel-ouderschapsplan en deelconvenant
Zoals hierboven reeds vermeld, zijn partijen in de loop van de procedure tot gedeeltelijke overeenstemming gekomen en hebben zij beiden verzocht de onderling getroffen regelingen, zoals vastgelegd in een deelconvenant en deel-ouderschapsplan, in de beschikking op te nemen. Deze over en weer gedane verzoeken kunnen als op de wet gegrond worden toegewezen.
Kinderalimentatie
De vrouw verzoekt om een door de man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] van
€ 477,- per maand vast te stellen. De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw.
De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum bespreken.
Ingangsdatum
Tussen partijen is de ingangsdatum in geschil. Nu er in het kader van voorlopige voorzieningen al een voorlopige kinderalimentatie is bepaald, is de rechtbank van oordeel dat het redelijk is om de datum van de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand als ingangsdatum te hanteren.
Behoefte van [minderjarige]
Niet in geschil tussen partijen is dat de behoefte van [minderjarige] in 2020 € 670,- per maand was. Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 727,- per maand.
Vervolgens dient te worden beoordeeld in welke verhouding partijen dienen bij te dragen in de behoefte van [minderjarige] . De rechtbank volgt ook in dit opzicht het Rapport alimentatienormen, waaruit volgt dat het eigen aandeel in de kosten van [minderjarige] tussen de ouders moet worden verdeeld naar rato van hun beider draagkracht.
Draagkracht van de vrouw
De vrouw heeft gesteld dat zij inkomen heeft uit werk in loondienst bij een school. Daar verdient zij maandelijks € 2.493,- bruto exclusief vakantiegeld. Volgens de door de vrouw ingediende jaaropgaaf van 2022 bedroeg haar bruto jaarsalaris € 32.043,-.
Daarnaast heeft de vrouw een eenmanszaak genaamd ‘On(der)wijs Gaaf’ waaruit zij een klein inkomen genereert. Deze winst uit onderneming bedraagt jaarlijks afgerond € 2.444,-. Omdat dit inkomen lager is dan € 5.000,- per jaar, kwalificeert de belastingdienst haar niet als ondernemer en vallen deze inkomsten onder ‘resultaat uit overige werkzaamheden’.
De man heeft deze inkomsten van vrouw niet betwist. De man heeft wel aangevoerd dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft van in totaal € 50.000,-. Volgens de man kan van de vrouw verwacht worden dat zij haar werkzaamheden in haar eenmanszaak verder uitbreidt of een baan zoekt waarbij zij meer uren kan werken, waardoor haar inkomen stijgt.
De rechtbank zal, anders dan bij de partneralimentatie, in het kader van de kinderalimentatie geen rekening houden met een verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. De vrouw heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij twee ochtenden per week werk verricht voor haar eenmanszaak en dat zij bezig is met het uitbreiden van haar werkzaamheden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij naast deze werkzaamheden en haar baan bij de school niet meer uren kan werken. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de mogelijkheid moet krijgen om de eenmanszaak verder uit te bouwen. De rechtbank overweegt voorts wel dat wanneer dit niet binnen afzienbare tijd lukt, van de vrouw verlangd kan worden dat zij op zoek gaat naar een andere manier om meer inkomen te genereren. Op dit moment zal de rechtbank bij het bepalen van haar bijdrage in de kosten van [minderjarige] geen rekening houden met een hoger inkomen.
De rechtbank gaat bij de berekening van het NBI van de vrouw uit van een totaal inkomen (voor aftrek inkomensheffing) van € 34.487,- bruto per jaar. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het kindgebondenbudget en de volgende fiscale heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag van € 2.855,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de vrouw is volgens de formule
€ 577,-.
Draagkracht van de man
De man is werkzaam als psycholoog en heeft een eigen psychologenpraktijk. Tot 1 januari 2023 was de praktijk een eenmanszaak. De man heeft samen met zijn nieuwe partner op
1 januari 2023 de eenmanszaak omgezet in een Vennootschap Onder Firma (VOF).
De man heeft in zijn stukken toegelicht dat hij verwacht dat de omzet van € 300.000,- in de komende jaren gelijk zal blijven. Door veranderingen in de zorgsector zullen de kosten van de praktijk de komende jaren wel toenemen. Daarom verwacht hij dat zijn aandeel in de winst komend jaar lager zal uitvallen. De man is bereid om voor zijn draagkracht in de toekomst te rekenen met een te verwachten winst uit onderneming van € 52.000,-.
De vrouw heeft verweer gevoerd en onderbouwd dat de daadwerkelijke winst uit zijn onderneming veel hoger ligt en verzoekt daarom uit te gaan van een winst uit onderneming van tenminste € 90.000,-.
Het geschil tussen partijen ziet onder andere op de facturen van de eenmanszaak van de vrouw aan de eenmanszaak van de man en de bijdrage van de eenmanszaak aan de stichting Noorderlicht. Deze zal de rechtbank hierna bespreken. Het geschil met betrekking tot de jaarlijkse bijzondere baten en lasten zal de rechtbank bespraken bij het inkomen van de man.
Facturen van de eenmanszaak aan de vrouw
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat zij tijdens het huwelijk in haar eenmanszaak inkomen ontving uit de onderneming van de man. Volgens de vrouw was dit niet omdat zij werkzaamheden had verricht voor het bedrijf van de man, maar omdat hij op deze manier belastingtechnisch voordeliger huishoudgeld aan de haar kon verstrekken. In 2020 ging dat om een totaal bedrag van € 29.900,- bruto. De vrouw heeft verzocht om dit bedrag op te tellen bij de winst uit onderneming van de man, nu dit geld niet meer naar haar wordt overgemaakt.
De man heeft gesteld dat de vrouw wel degelijk werkzaamheden heeft verricht voor zijn bedrijf en dat de facturen geen nepfacturen zijn. De vrouw deed onder andere administratieve werkzaamheden, nam de telefoon aan, verstuurde facturen en ontving eigen cliënten. Deze samenwerking is halverwege het jaar 2021 gestopt, toen het in de relatie tussen partijen niet meer mogelijk was. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat hij nu iemand anders moet aannemen om deze werkzaamheden te verrichten en zodoende wederom deze kosten heeft.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man is de rechtbank van oordeel dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd om aan te nemen dat het louter ging om een financiële constructie zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden. De rechtbank acht het aannemelijk dat de man, zonder de werkzaamheden van de vrouw, kosten van gelijke strekking zal moeten maken. Daarom zal de rechtbank voorbij gaan aan dit standpunt van de vrouw en deze facturen buiten beschouwing laten.
Stichting Noorderlicht
De eenmanszaak van de man is op 6 mei 2020 een overeenkomst aangegaan waarin is toegezegd dat voor een periode van vijf jaar jaarlijks een bedrag van € 12.000,- als gift overgemaakt zal worden naar de stichting Noorderlicht. De vrouw heeft als partner van de man deze overeenkomst mede ondertekend. De man heeft de stichting op 23 januari 2020 opgericht en is sinds 9 maart 2022 de voorzitter van het bestuur van de stichting.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de gift in feite een uitkering aan de man zelf is. De man is immers (mede)oprichter en voorzitter. Daarom dient bij de berekening van zijn draagkracht de gift van € 12.000,- bij zijn winst uit onderneming te worden opgeteld.
De man heeft de stellingen van de vrouw betwist en aangegeven dat de stichting geen winstoogmerk heeft en dat bestuurders niet betaald morgen worden voor hun werkzaamheden. Tijdens de zitting heeft de man toegelicht dat de stichting en zijn gift ook bijdraagt voor de naamsbekendheid van zijn praktijk en beschouwd deze kostenpost daarom ook gedeeltelijk als reclamekosten.
De rechtbank overweegt dat de vrouw bekend was met de verplichting van de eenmanszaak van de man, doordat zij de overeenkomst mede heeft ondertekend. Dat de vrouw nu, nu de omstandigheden anders zijn, haar handtekening niet meer zou zetten, is begrijpelijk, maar het verandert de huidige situatie niet, waarbij de eenmanszaak van de man deze verplichting op zich heeft genomen. Gelet op de hierboven geschetste omstandigheden komt de rechtbank de overeenkomst niet onredelijk voor. Anders dan de vrouw ziet de rechtbank geen aanleiding om geen rekening te houden met deze verplichting.
Inkomen van de man
De rechtbank acht het redelijk om voor de berekening van de draagkracht van de man uit te gaan van de gemiddelde winst uit onderneming in de jaren 2020, 2021 en 2022. De man heeft verzocht om voor het bepalen van de winst uit onderneming geen rekening te houden met de bijzondere baten. De vrouw heeft verzocht geen rekening te houden met bijzondere lasten. De rechtbank zal deze posten zo nodig per jaar bespreken. Voor alle jaren geldt dat de rechtbank geen rekening zal houden met de bijtelling van de leaseauto.
Inkomen in 2020
Voor het jaar 2020 zal de rechtbank rekening houden met een winst uit onderneming van € 62.233,-. De rechtbank zal wel rekening houden met de coronasteun van € 4.033,-. De rechtbank is van oordeel dat de man recht heeft gehad op financiële steun van de overheid om tegemoet te komen in zijn inkomstenverlies door corona. De rechtbank gaat er vanuit dat de man dit bedrag zonder pandemie ook had verdiend.
Inkomen in 2021
Voor het jaar 2021 zal de rechtbank rekening houden met een winst uit onderneming van € 65.048,-.
De rechtbank zal geen rekening houden met de totale boete van € 16.408,- die de man in totaal ver de jaren 2018 en 2019 heeft gekregen voor het overschrijven van het zorgkostenplafond, omdat het niet gaat om een kostenpost van structurele aard. De man heeft tijdens de zitting toegelicht dat het gaat om een eenmalig opgelegde boete en dat dit in de toekomst niet meer zal voorkomen.
Inkomen in 2022
Volgens de door de man overgelegde stukken had hij in het jaar 2022 een winst uit onderneming van € 59.547,- exclusief bijtelling van de auto, maar inclusief verkoop van een bedrijfsauto van € 8.533,-. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de verkoopopbrengst van de bedrijfsauto in aftrek dient te worden genomen van de winst. De rechtbank acht het echter redelijk om uit te gaan van voormelde winst uit onderneming, wat ook in lijn is met het inkomen van de voorgaande jaren. Daarbij betrekt de rechtbank dat uit de jaarstukken blijkt dat vanaf 2021 een forse stijging te zien is van de huisvestingskosten. De huisvestingkosten in 2022 zijn ten opzichte van 2020 ruim drie keer zo groot en de man heeft in zijn brief van 5 mei 2023 aangegeven dat de huisvestingskosten door de verhuizing per 1 maart 2023 omlaag zullen gaan.
Gelet op voorgaande jaarcijfers berekent de rechtbank de gemiddelde winst uit onderneming in 2020, 2021 en 2022 op afgerond € 62.276,- per jaar. Daarbij gaat de rechtbank dus voorbij aan de stelling van de man dat de winst uit onderneming in 2023 aanzienlijk lager zal zijn, omdat de man dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank houdt rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
Verder houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Bijdrage van de man aan [naam]
De man betaalt maandelijks een bijdrage van € 500,- aan de meerderjarige zoon van partijen. De man heeft verzocht om bij de bepaling van zijn draagkracht rekening te houden met deze bijdrage. De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en aangegeven dat de alimentatie aan haar en [minderjarige] voorrang dient te krijgen.
De rechtbank zal geen rekening houden met de bijdrage van de man aan [naam] , omdat [naam] inmiddels 21 jaar oud is en de man niet meer onderhoudsplichtig is voor [naam] .
De rechtbank berekent aldus het huidige NBI van de man op € 3.860,- per maand en zijn draagkracht op € 1.069,- per maand.
Zorgkorting
Tussen partijen is voorts de zorgkorting in geschil. Het contact tussen de vader en [minderjarige] verliep een tijd moeizaam. Inmiddels hebben de vader en [minderjarige] samen gesprekken gehad onder begeleiding van een psycholoog en werken zij aan het opnieuw opbouwen en vormgeven van hun contact.
De vrouw heeft een zorgkorting van 5% verzocht. De vader heeft verzocht te rekenen met een zorgkorting van 15%, omdat hij het contact met [minderjarige] graag verder uitbreidt.
De rechtbank zal een zorgkorting hanteren van 5%, omdat er niet sprake is van een structurele zorgregeling en [minderjarige] ook niet bij de vader overnacht.
Verdeling draagkracht
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt (577 + 1.069 =) € 1.646,- per maand. De verdeling van de kosten over beide partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [minderjarige] .
het eigen aandeel van de man bedraagt: € 1.069,- / € 1.646,- x 727,- = € 472,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 577,- / € 1.646,- x 727,- =
€ 255,-
samen € 727,-
De zorgkorting die de man ten behoeve van [minderjarige] kan verzilveren bedraagt € 36,-. Na verzilvering van de zorgkorting is de bijdrage van de man € 436,- per maand voor [minderjarige] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de door de man, met ingang van heden, aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] vaststellen op € 436,- per maand. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Met ingang van 1 januari 2023 beveelt de Expertgroep Alimentatienormen een nieuwe rekenwijze aan voor de partneralimentatie: een forfaitaire berekeningswijze. Omdat de ingangsdatum van de partneralimentatie gelegen is na 1 januari 2023 en de inhoudelijke behandeling van het verzoek na 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank de forfaitaire berekeningswijze in deze zaak toepassen.
Behoefte
Partijen hebben een andere behoefte van de vrouw beargumenteerd. De vrouw gaat uit van een behoefte van € 3.238,- en de man van € 3.009,- per maand. Partijen hebben er tijdens de zitting mee ingestemd dat de rechtbank deze twee bedragen zal middelen.
De rechtbank becijfert de behoefte van de vrouw aldus op afgerond € 3.124,- netto per maand.
Behoeftigheid van de vrouw
Zoals bij de berekening van de kinderalimentatie is weergegeven heeft de vrouw op dit moment een bruto jaarinkomen uit loon van € 32.043,-. Op dit moment werkt de vrouw, naast haar werkzaamheden in haar eenmanszaak, parttime (57,5%) als leraar op een school.
Anders dan bij de kinderalimentatie, zal de rechtbank voor de partneralimentatie wel rekening houden met een verdiencapaciteit aan de zijde van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij, in het kader van de partneralimentatie, zich meer inspant om in haar eigen levensonderhoud te voorzien, ook als dat betekent dat zij haar uren in het onderwijs moet uitbreiden ten koste van haar werkzaamheden in haar eenmanszaak. Derhalve acht de rechtbank het redelijk uit te gaan van een verdiencapaciteit van 80%. Dit houdt in dat de rechtbank rekening zal houden met een inkomen uit loon van € 44.582,- bruto op jaarbasis. Omdat het onzeker is hoe de toekomst van haar eenmanszaak eruit ziet als zij daarnaast meer werkt in loondienst, zal de rechtbank enkel uitgaan van inkomen uit loondienst
Anders dan bij de kinderalimentatie wordt geen rekening gehouden met het kindgebondenbudget. Uitgaande van deze gegevens bedraagt het huidige NBI van de vrouw ten behoeve van partneralimentatie € 2.871,- per maand. Van dit NBI dient de bijdrage van de vrouw in de kosten van [minderjarige] van € 255,-, in aftrek genomen te worden, voor zover dat aandeel meer is dan het kindgebonden budget. Nu het eigen aandeel van de vrouw van
€ 3.060,- lager is dan het kindgebonden budget van € 4.660,-, komt er geen bedrag in aftrek.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt aldus (3.124 – 2.871) € 253,- netto per maand, wat correspondeert met een bruto behoefte van € 401,- per maand.
Draagkracht van de man
Bij de berekening van het NBI van de man sluit de rechtbank aan bij dat wat is overwogen ten aanzien van het inkomen van de man onder ‘
Draagkracht van de man’ bij de berekening van de kinderalimentatie.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 1.930,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1175)] toepassen. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI en wordt de alimentatieplichtige geacht alle kosten van wonen hieruit te kunnen voldoen.
Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 916,- per maand. Hierop wordt het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] van € 472,- per maand in mindering gebracht
.De man heeft daarom nog een draagkracht beschikbaar van € 444,- per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 704,- per maand.
De man heeft voldoende draagkracht om in de aanvullende behoefte van € 401,- van de vrouw te voorzien.
Ingangsdatum
De rechtbank zal, als op de wet gegrond, als ingangsdatum van de partneralimentatie de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking vaststellen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de door de man, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, te betalen partneralimentatie ten behoeve van de vrouw vaststellen op € 401,- bruto per maand. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Vaststellingsovereenkomst onder randnummer 4.7 van het deelconvenant
Onder randnummer 4.7 van het deelconvenant zijn partijen het volgende overeengekomen:
“Partijen verschillen van mening over de vraag of partijen al dan niet een vordering hebben op de vader van de man van € 10.000,-. Om aan dit geschil een einde te maken stellen partijen vast dat zij geen vordering op de vader van de man hebben. Dat is een vaststellingsovereenkomst.”
Volgens de vrouw heeft de man bij het opstellen van deze bepaling informatie achtergehouden. De vader van de man heeft inmiddels uit zichzelf erkend dat hij een schuld heeft aan de man en dat het bedrag is verhoogd naar € 15.000,-. De vrouw stelt dat zij gedwaald heeft door het achterhouden van deze informatie door de man. Daarom heeft zij verzocht te bepalen dat haar alsnog de helft toekomt als de vader van de man tot betaling van enig bedrag overgaat.
Volgens de man is de bepaling in het deelconvenant duidelijk en is er niet sprake van een vordering van de man op zijn vader. De man verzoekt dit verzoek dan ook af te wijzen.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen hebben over het bestaan van de vordering gesproken tijdens het mediationtraject. Na overleg en onderhandelingen hebben partijen voormelde vaststellingsovereenkomst gesloten. Met deze bepaling hebben partijen vastgelegd dat zij ter beëindiging van het geschil vaststellen dat zij geen vordering hebben op de vader van de man. Om tot een vernietiging van de vaststellingsovereenkomst te komen dient de vrouw echter aan te tonen dat er sprake is van een van de vernietigingsgronden. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man, onvoldoende heeft gesteld en heeft onderbouwd om tot het vernietigen van de vaststellingsovereenkomst te komen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Echtelijke woning
De vrouw heeft primair verzocht om de vordering tot verdeling van de echtelijke woning uit te sluiten voor een periode van drie jaar en dat de vrouw gedurende deze periode gerechtigd is tot het gebruik van deze woning, dan wel dat de vrouw tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning.
De man heeft verweer gevoerd en aangegeven dat hij er belang bij heeft dat de woning zo snel mogelijk wordt verkocht en geleverd aan een derde.
Partijen hebben tijdens de zitting afspraken gemaakt over de echtelijke woning. Zij zijn het er over eens dat het in het belang van [minderjarige] is dat de woning tijdens haar eindexamenjaar niet zal worden verkocht. Daarom zijn partijen overeengekomen dat zij makelaar [bedrijfsnaam] zullen benaderen om de verkoop van de woning in gang te zetten. Vanaf 1 juni 2024 zal de makelaar in de mogelijkheid worden gesteld om alle werkzaamheden te verrichten om de woning te verkopen. Partijen zullen er voor zorgen dat zij voor 1 juni 2024 de verkoopovereenkomst met de makelaar hebben getekend. Na de acceptatie van een bod zal de woning zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee maanden na acceptatie van het bod worden opgeleverd. De vrouw zal tot de verkoop van de woning de hypotheekrente voor haar rekening nemen. De aflossing van de hypotheek wordt door beide partijen bij helfte gedragen.
Partijen hebben tijdens de zitting ook afspraken gemaakt over de herstelwerkzaamheden die verricht moeten worden aan de woning. Zij zullen in onderling overleg stappen nemen om een aannemer te benaderen. Partijen zullen de aannemer samen in de woning ontvangen voor de offerte en voor de latere oplevering. Ten aanzien van de kosten voor de herstelwerkzaamheden heeft de man tijdens de zitting toegezegd dat hij kosten tot een bedrag van € 10.000,- inclusief BTW zal voorschieten. Na de verkoop van de woning zal de man uit de overwaarde eerst dit daadwerkelijk voorgeschoten bedrag terugkrijgen. Als de kosten hoger zijn dan voormeld bedrag van € 10.000,-, zullen partijen ieder de helft van de aanvullende kosten betalen.
Gelet op deze overeenstemming zal de rechtbank het verzoek van de man afwijzen en bepalen dat de verdeling van de echtelijke woning wordt uitgesloten tot 1 juni 2024, waarbij de vrouw gedurende deze periode gerechtigd is tot het gebruik van de woning. Omdat er aan de overeengekomen afspraken van partijen geen verzoeken ten grondslag liggen, zal de rechtbank de overeenstemming niet opnemen in het dictum, maar partijen zijn wel aan de door hen gemaakt afspraken gebonden.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen de man en de vrouw, gehuwd op [huwelijksdag] 2012 te [plaats] ;
bepaalt dat het aangehechte deelconvenant en deel-ouderschapsplan deel uitmaken van deze beschikking;
bepaalt de door de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2006 te
’s-Gravenhage op € 436,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
bepaalt de door de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand te betalen partneralimentatie op € 401,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
sluit uit, op de voet van art. 3:178 lid 3 BW, de vordering tot verdeling van de echtelijke woning op de Elzendreef 667 (2272 CX) te Voorburg, tot 1 juni 2024, en bepaalt dat de vrouw gedurende deze periode gerechtigd is tot het gebruik van deze woning, waarna de woning zal worden verkocht op de door partijen overeengekomen wijze, zoals opgenomen in het lichaam van deze beschikking;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, bijgestaan door
mr. V.K.M. Hanssen als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 20 juni 2023.