ECLI:NL:RBDHA:2023:21902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
22/6311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-aanvraag en mondelinge weigering door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft eiseres, een alleenstaande moeder, beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) dat haar bezwaar tegen een eerdere beslissing niet-ontvankelijk verklaarde. Eiseres had zich ziekgemeld in verband met zwangerschapsklachten en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Na het indienen van een WIA-aanvraag, werd haar werkgever geconfronteerd met een loonsanctie, maar ondanks diverse aanmaningen en een faillissement van de werkgever, ontving eiseres geen loon. Eiseres verzocht het UWV om haar WIA-aanvraag opnieuw te beoordelen, maar het UWV verklaarde haar bezwaar niet-ontvankelijk, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 25 september 2023 behandeld. Eiseres was aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de gemachtigde van het UWV niet verscheen. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte had geoordeeld dat er geen sprake was van een besluit waartegen bezwaar openstond. De rechtbank stelde vast dat het UWV had nagelaten om eiseres te wijzen op de mogelijkheid om haar aanvraag aan te vullen, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. O. Sahin),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Inleiding

Op 16 mei 2022 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij zich tot haar werkgever dient te melden voor de betaling van haar loon tijdens het derde ziektejaar.
Met het bestreden besluit van 8 september 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2023 op zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen eiseres bijgestaan door haar gemachtigde. De gemachtigde van verweerder is zonder bericht niet verschenen ter zitting.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres was sinds 10 augustus 2015 in dienst bij het restaurant [bedrijfsnaam] B.V. (werkgever). Eiseres heeft zich per 8 november 2019 in verband met zwangerschapsklachten ziekgemeld, naar aanleiding hiervan heeft zij tot 8 november 2021 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Nadat eiseres op 13 augustus 2021 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) heeft aangevraagd, heeft verweerder bij besluit van 12 oktober 2021 aan de werkgever een loonsanctie tot uiterlijk 8 november 2022 opgelegd. De behandeling van de WIA-aanvraag is zodoende uitgesteld. Ondanks diverse aanmaningen, een veroordelend vonnis van de kantonrechter van 1 april 2022 na een ingestelde loonvordering en onder de werkgever gelegde (bank)beslag(en), is de werkgever niet tot betaling van het loon overgegaan. De werkgever is per 1 november 2022 failliet verklaard.
2. In een telefoonnotitie van 16 mei 2022 is vermeld dat eiseres aan verweerder heeft gevraagd om (opnieuw) over te gaan tot beoordeling van haar WIA-aanvraag, omdat haar werkgever ondanks diverse inspanningen niets betaalt en zij vanaf november 2021 geen inkomen heeft. Vanuit het klachtcontactcentrum van verweerder (kcc) is op 16 mei 2022 het volgende bericht verzonden naar eiseres: “
Wat een vervelende situatie voor u dat u als alleenstaande moeder al een tijd zonder inkomsten zit. Ik heb de situatie voor u bekeken. Uw werkgever heeft een loonsanctie opgelegd gekregen. Dit betekent dat de werkgever uw loon dient door te betalen voor een 3e ziektejaar. U dient zich dan ook te wenden tot de werkgever voor het betalen van uw inkomsten. (…)”. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat geen sprake is van een besluit volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Standpunten van partijen

4. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte haar WIA-aanvraag niet in behandeling heeft genomen. Eiseres stelt dat sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Eiseres heeft verzocht tot heropening en het opnieuw beoordelen van haar aanvraag, niet slechts de heropening zoals verweerder gesteld heeft. Omdat eiseres verweerder heeft gevraagd om terug te komen op een in rechte onaantastbaar geworden besluit is artikel 4:6 Awb van toepassing. Hiertoe heeft eiseres bij haar verzoek nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die ten tijde van het besluit niet bekend waren. Verweerder heeft toen in het bericht vermeld dat er opnieuw naar de situatie van eiseres is gekeken. Hierna is het verzoek van eiseres in hetzelfde bericht afgewezen. Op grond van het bovenstaande dient het bericht van verweerder gekwalificeerd te worden als een besluit waar bezwaar tegen open staat. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat, als het bericht van verweerder niet als besluit gekwalificeerd kan worden, het bericht van verweerder gekwalificeerd kan worden als weigering om een besluit te nemen. Deze weigering kan ingevolge artikel 6:2 Awb gelijkgesteld worden met een besluit. Hiertegen staan dezelfde rechtsmiddelen open die zouden openstaan indien het bestuursorgaan wel tot besluitvorming zou zijn overgegaan, namelijk bezwaar.
5. Verweerder stelt dat geen sprake is van een bericht van verweerder maar slechts van de neerslag van een gesprek tussen eiseres en een medewerkster van het kcc (de medewerkster). Hierbij geeft de medewerkster aan dat de situatie “is bekeken”, hiermee wordt vanzelfsprekend bedoeld dat zij kort in het elektronisch archief heeft gekeken om de vraag van eiseres te beantwoorden. Zij heeft geen inhoudelijk oordeel uitgesproken, daartoe zijn de medewerkers van het kcc ook niet bevoegd. Het bericht kan dan niet gekwalificeerd worden als een besluit in de zin van de Awb, hiertegen staat dus ook geen bezwaar open.
Ook stelt verweerder dat zij op geen enkele manier heeft geweigerd een besluit af te geven. De medewerkster heeft slechts kort aangegeven dat gezien de stukken uit het dossier op de werkgever een loondoorbetalingsverplichting rust. Eiseres heeft inmiddels ook een WIA-aanvraag gedaan en met ingang van 8 november 2022 ontvangt zij een voorschot.

Beoordeling door de rechtbank

6.1.
In artikel 4:5, eerste lid, Awb is bepaald dat het bestuursorgaan in een aantal situaties kan besluiten een aanvraag niet te behandelen mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
6.2.
In artikel 4:6, eerste lid, Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of omstandigheden te vermelden.
6.3.
In artikel 6:2, onder b, Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijk wordt gesteld met een besluit.
7. Niet in geschil is dat eiseres, middels het vermelden van nieuwe feiten, bij verweerder kenbaar heeft gemaakt een herbeoordeling van haar WIA-aanvraag te willen. In geschil is of tegen het bericht van 16 mei 2022 bezwaar openstond.
8. Uit het bericht van 16 mei 2022, waarin het kcc in gaat op het verzoek van eiseres, blijkt dat het kcc dit verzoek ook als een aanvraag heeft kunnen zien. Omdat eiseres een aanvraag tot herbeoordeling heeft gedaan, had het op de weg van het kcc gelegen om eiseres te wijzen op de mogelijkheid van het indienen van een schriftelijke aanvraag. Dit is niet gebeurd, wel heeft verweerder middels het bericht de aanvraag van eiseres afgewezen door haar door te verwijzen naar haar werkgever. Hiermee heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 4:5, eerste lid, Awb.
9. Slechts de afwijzing van de aanvraag van eiseres kan zodoende niet geclassificeerd worden als een besluit in de zin van de Awb maar wel als een mondelinge weigering. Dit is een handeling van een bestuursorgaan, anders dan een besluit, waar de Awb op van toepassing is. Door het verzoek van eiseres mondeling te weigeren en haar niet te wijzen op of in de gelegenheid te stellen om haar aanvraag aan te vullen, heeft verweerder nagelaten om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Het niet tijdig nemen van een besluit wordt gelijk gesteld met een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen staat bezwaar open.
10. De rechtbank oordeelt op grond van het hierboven overwogen dat verweerder onterecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een besluit waar bezwaar tegen open staat. Het bezwaar van eiseres had in behandeling genomen moeten worden.
11. De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten in bezwaar en beroep aan eiseres vergoeden ter hoogte van € 597,- in bezwaar (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde van € 597,- per punt en een weging van 1,0) en € 1.674,- in beroep (twee punten voor het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 837,- per punt en een weging van 1,0), in totaal € 2.271,-. Verweerder moet ook het griffierecht ter hoogte van € 50,- aan eiseres vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.