6.3.In artikel 6:2, onder b, Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijk wordt gesteld met een besluit.
7. Niet in geschil is dat eiseres, middels het vermelden van nieuwe feiten, bij verweerder kenbaar heeft gemaakt een herbeoordeling van haar WIA-aanvraag te willen. In geschil is of tegen het bericht van 16 mei 2022 bezwaar openstond.
8. Uit het bericht van 16 mei 2022, waarin het kcc in gaat op het verzoek van eiseres, blijkt dat het kcc dit verzoek ook als een aanvraag heeft kunnen zien. Omdat eiseres een aanvraag tot herbeoordeling heeft gedaan, had het op de weg van het kcc gelegen om eiseres te wijzen op de mogelijkheid van het indienen van een schriftelijke aanvraag. Dit is niet gebeurd, wel heeft verweerder middels het bericht de aanvraag van eiseres afgewezen door haar door te verwijzen naar haar werkgever. Hiermee heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 4:5, eerste lid, Awb.
9. Slechts de afwijzing van de aanvraag van eiseres kan zodoende niet geclassificeerd worden als een besluit in de zin van de Awb maar wel als een mondelinge weigering. Dit is een handeling van een bestuursorgaan, anders dan een besluit, waar de Awb op van toepassing is. Door het verzoek van eiseres mondeling te weigeren en haar niet te wijzen op of in de gelegenheid te stellen om haar aanvraag aan te vullen, heeft verweerder nagelaten om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Het niet tijdig nemen van een besluit wordt gelijk gesteld met een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen staat bezwaar open.
10. De rechtbank oordeelt op grond van het hierboven overwogen dat verweerder onterecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een besluit waar bezwaar tegen open staat. Het bezwaar van eiseres had in behandeling genomen moeten worden.
11. De rechtbank zal het beroep van eiseres gegrond verklaren. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten in bezwaar en beroep aan eiseres vergoeden ter hoogte van € 597,- in bezwaar (één punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde van € 597,- per punt en een weging van 1,0) en € 1.674,- in beroep (twee punten voor het indienen van een beroepschrift en het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 837,- per punt en een weging van 1,0), in totaal € 2.271,-. Verweerder moet ook het griffierecht ter hoogte van € 50,- aan eiseres vergoeden.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: