ECLI:NL:RBDHA:2023:21884
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep wegens niet tijdig beslissen
In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E. Ceylan, een verzoek ingediend om vergoeding van proceskosten na een beroep tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster ging op 21 augustus 2023 in beroep omdat verweerder niet tijdig had beslist op haar aanvraag. Op 13 oktober 2023 heeft verweerder echter besloten om de aanvraag van verzoekster in te willigen. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten die zij had gemaakt.
De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten. Aangezien verweerder pas na de indiening van het beroep een beslissing heeft genomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoekster recht heeft op vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 209,25, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,25, gezien de eenvoudige aard van de zaak.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat verweerder verplicht is om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is op 27 december 2023 openbaar gemaakt. Verzoekster heeft recht op de proceskostenvergoeding omdat de zaak voortkwam uit het niet tijdig beslissen door verweerder, wat de rechtbank als een zeer licht gewicht zaak heeft gekwalificeerd.