ECLI:NL:RBDHA:2023:2188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
NL22.9229
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdige beslissing op asielaanvraag en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 22 juni 2022 alsnog een inwilligend besluit is genomen door verweerder. Eiser heeft echter niet gereageerd op de brief van de rechtbank over het voortzetten van het beroep, waardoor de rechtbank ervan uitgaat dat eiser het niet eens is met het besluit. Het beroep wordt geacht mede gericht te zijn tegen het inwilligend besluit en wordt verder behandeld op basis van de eerder ingediende beroepsgronden.

De rechtbank heeft partijen laten weten dat een zitting niet nodig is en heeft het onderzoek gesloten. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist, maar inmiddels is er wel een besluit genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat verweerder heeft gedaan wat eiser wilde. Eiser heeft geen belang meer bij het oorspronkelijke beroep, omdat het doel is bereikt.

Daarnaast heeft eiser verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank verwijst naar de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die bepaalt dat bepaalde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op asielaanvragen. De rechtbank concludeert dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is en dat het beroep tegen het alsnog genomen besluit ongegrond is.

Ten slotte oordeelt de rechtbank dat verweerder in de proceskosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De proceskosten worden vastgesteld op € 418,50. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.9229
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V Nummer]
(gemachtigde: mr. J. Eliya), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn asielaanvraag.
Op 22 juni 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Eiser heeft niet gereageerd op de brief van de rechtbank over het voortzetten van het beroep of niet. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser het niet eens is met het besluit. Het beroep van eiser wordt dan ook geacht mede gericht te zijn tegen het inwilligend besluit. Op basis van de eerder ingediende beroepsgronden wordt dit beroep verder behandeld.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Dat is wat eiser heeft gedaan. Inmiddels heeft verweerder wel een besluit genomen. Verweerder heeft dus gedaan wat eiser wilde en de rechtbank hoeft dit dan ook niet meer aan verweerder op te dragen. Omdat eiser het beroep niet heeft ingetrokken, moet de rechtbank nog wel een beslissing nemen over het beroep.
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank zal geen uitspraak doen over de vraag of eiser gelijk had met zijn beroep. Dit is om de volgende reden. Eiser wilde met zijn beroep bereiken dat verweerder zou beslissen op zijn aanvraag. Omdat verweerder inmiddels heeft
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
beslist, heeft het beroep van eiser geen zin meer. Eiser heeft daarom geen belang meer bij zijn oorspronkelijke beroep (geen procesbelang).
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
4. Eiser wil dat de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom (de bestuurlijke dwangsom) vaststelt.
5. In artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet), zoals die geldt sinds 11 juli 2021, is bepaald dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 van de Awb (die deel uitmaken van afdeling 4.1.3) niet van toepassing zijn op een besluit op een asielaanvraag voor bepaalde tijd. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 november 20222 is geoordeeld dat het opschorten van de bestuurlijke dwangsom geen strijd oplevert met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, waaronder begrepen het bepaalde in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit betekent dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd. Het beroep dat is gericht tegen het alsnog genomen besluit is daarom ongegrond.
Proceskostenveroordeling
6. Over de vergoeding van de proceskosten die eiser vraagt overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, nu het bestreden besluit van 22 juni 2022 te laat is genomen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingesteld door eiser. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de andere partij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht). Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van eiser. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van eiser te betalen.
7. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser die verweerder moet betalen vast op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, hanteert de rechtbank een wegingsfactor van 0,5. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
B.L. Duteweert, griffier.
10 januari 2023
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Documentcode: [Documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.