In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op de asielaanvraag van eiser. Op 27 oktober 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen, maar eiser heeft het beroep niet ingetrokken en verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor de rechtbank niet meer hoeft op te dragen dat verweerder beslist. Het beroep is echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belang meer heeft bij het beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is en het opschorten van de dwangsom niet in strijd is met het Unierecht.
Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder moet worden veroordeeld in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, omdat verweerder niet heeft gereageerd op het verzoek van eiser. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf op 10 januari 2023 en is openbaar gemaakt.