ECLI:NL:RBDHA:2023:21848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
C/09/650323 / FA RK 23-4864
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake gezamenlijke toegang ouders, zorgregeling, kinderalimentatie en afwikkeling huwelijksgoederengemeenschap

In deze zaak hebben de ouders, gehuwd op 3 februari 2020, een verzoek ingediend bij de rechtbank Den Haag voor gezamenlijke toegang tot hun kinderen en de vaststelling van een zorgregeling. De rechtbank heeft op 11 september 2023 uitspraak gedaan in deze echtscheidingsprocedure. De ouders hebben samen twee minderjarige kinderen, geboren in 2020 en 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn, en dat de zorgregeling zodanig wordt ingericht dat de kinderen in een co-ouderschapsregeling bij beide ouders verblijven. De rechtbank heeft ook de kinderalimentatie vastgesteld op € 239,- per maand, oftewel € 119,50 per kind per maand, en de ouders zijn het erover eens dat er geen partneralimentatie zal worden betaald. Daarnaast is de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap besproken, waarbij de echtelijke woning aan de man wordt toegedeeld, onder voorwaarden van taxatie en ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om in onderling overleg afspraken te maken over de zorgregeling, schoolkeuze en andere zaken die de kinderen aangaan. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-4864
Zaaknummer: C/09/650323
Datum beschikking: 11 september 2023

Procedure gezamenlijke toegang ouders

Beschikking op het op 3 juli 2023 ingekomen deelnameformulier van:

[de man] ,

de man,
wonende in [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. J.E. Sondorp te Gouda,
en

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.

Procedure

De ouders hebben zich tot de rechtbank gewend voor het indienen van een door beide ouders ingevuld en ondertekend deelnameformulier ‘pilot procedure gezamenlijke toegang ouders’, met bijlagen. De ouders hebben ermee ingestemd dat de procedure wordt gevoerd volgens de ‘procesregels gezamenlijke toegang ouders’.
De rechtbank heeft kennisgenomen van voornoemd deelnameformulier, met bijlagen, en:
  • het F9-formulier van 26 juli 2023 van de advocaat van de man, met bijlagen;
  • de brief van 28 juli 2023 van de advocaat van de vrouw, met bijlagen.
Op 14 augustus 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Na de zitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 18 augustus 2023 van de man, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 21 augustus 2023 van de vrouw, met bijlage;
  • het F9-formulier van 22 augustus 2023 van de man, met bijlage.

Feiten

- Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2020 te [plaatsnaam 1] , gemeente [gemeente] .
- Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 te [geboorteplaats 2] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
  • Partijen zijn gehuwd in beperkte gemeenschap van goederen.
  • Deze rechtbank heeft op 6 januari 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:
  • de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaatsnaam 2] ;
  • de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw zullen worden toevertrouwd;
  • de man voorlopig gerechtigd is om de kinderen bij zich te hebben de ene week van woensdag na het kinderdagverblijf tot vrijdag 17.00 uur en de andere week van woensdag na het kinderdagverblijf tot maandag naar het kinderdagverblijf ( [minderjarige 1] ) / maandag einde middag ( [minderjarige 2] );
  • de man aan de vrouw met ingang van heden voorlopig een kinderalimentatie zal betalen van € 130,50 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- Het door de man ingediende echtscheidingsverzoek (met zaak- en rekestnummer C/09/637367 / FA RK 22-7290) is bij de rechtbank binnengekomen op 25 oktober 2022. Deze procedure is aangehouden in afwachting van het verloop van onderhavige procedure gezamenlijke toegang ouders.

Verzoek

De ouders verzoeken de echtscheiding uit te spreken en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. De ouders zijn het erover eens dat de man geen partneralimentatie aan de vrouw kan/zal betalen.
De ouders zijn het niet eens over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling), informatie- en consultatieregeling, overige gezagsgeschillen (opvang/school voor de kinderen), de kinderalimentatie, de woning en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
De man verzoekt het volgende:
  • vaststelling van de zorgregeling conform is bepaald in de voorlopige voorzieningen;
  • een vakantieverdeling bij helfte met in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de man dan wel de vrouw;
  • een informatie- en/of consultatieregeling waarbij de vrouw per e-mail contact legt voor niet spoedeisende zaken en voor spoedeisende zaken de man belt of whatsappt;
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 99,- per maand;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, conform het voorstel van de man.
De vrouw verzoekt het volgende:
- vaststelling van de zorgregeling:
  • tot [minderjarige 1] in februari 2024 naar de basisschool gaat: de huidige regeling geldt;
  • vanaf februari 2024: dat de mamadag op woensdag zal zijn, de ouders van de vrouw op dinsdag (in plaats van donderdag) op de kinderen passen ( [minderjarige 2] hele dag; [minderjarige 1] uit school halen mits hij in [plaatsnaam 3] naar school gaat);
  • vakanties, verjaardagen kinderen en feestdagen die verdeeld zijn over twee dagen bij helfte en elke ouder maximaal tien dagen aaneengesloten met de kinderen op vakantie, waarbij de regeling wordt gewijzigd als de kinderen ouder zijn, en de verdeling aan het begin van elk schooljaar wordt bepaald naast nadere afspraken o.a. bij gemis;
  • een informatie- en/of consultatieregeling via whatsapp en direct telefonisch contact met de andere ouder voor spoedeisende, medische zaken;
  • vaststelling van kinderalimentatie van € 561,- per maand;
  • vaststelling van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, conform het voorstel van de vrouw.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
Door beide ouders is geen ouderschapsplan overgelegd overeenkomstig artikel 815, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu het ouderschapsplan in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken, heeft de rechtbank de bevoegdheid beide ouders niet-ontvankelijk te verklaren in de over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De ouders hebben zich door middel van de ‘procedure gezamenlijke toegang ouders’ tot de rechtbank gewend. De rechtbank meent dat hieruit hun intentie naar voren komt om samen en in het belang van de kinderen te handelen. Gelet hierop zal de rechtbank de ouders ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding, ondanks het ontbreken van een ouderschapsplan.
Inhoudelijke beoordeling
Beide ouders stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond zullen worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats
De ouders zijn het erover eens dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn. De rechtbank zal conform beslissen.
Afspraken rondom de kinderen
De rechtbank ziet aanleiding om eerst een beslissing te nemen over de plaats waar de kinderen naar school zullen gaan, omdat dat bepalend is voor de zorgregeling.
Plaats school
De ouders zijn het er niet over eens naar welke school de kinderen zullen gaan. Het grootste meningsverschil zit in de plaats waar de school zich moet bevinden. De man wil graag dat de kinderen naar school zullen gaan in [plaatsnaam 2] (waar de man woont) en de vrouw wil graag dat de kinderen naar school zullen gaan in [woonplaats 2] (waar de vrouw woont). De man staat niet achter de door de vrouw uitgezochte scholen in [woonplaats 2] , omdat hij geen voorstander is van een Montessori school of een christelijke basisschool.
Op de zitting hebben partijen desgevraagd aangegeven dat zij van de rechtbank vragen een beslissing te nemen over de plaats waar de kinderen naar school zullen gaan ( [plaatsnaam 2] of [woonplaats 2] ). Vervolgens is het aan de ouders om binnen die plaats in onderling overleg een school te vinden waar zij allebei achter staan.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft begrip voor het argument van de man dat de ouders al een schoolkeuze hebben gemaakt voor een school in [plaatsnaam 2] waar zij allebei achter stonden, en dat het daarom voor de hand ligt om bij die schoolkeuze te blijven. Dat zou doorslaggevend kunnen zijn voor de beslissing ten aanzien van de plaats van de school, te weten [plaatsnaam 2] . Daar staat tegenover dat de vrouw – anders dan ten tijde van het maken van die schoolkeuze – niet meer in [plaatsnaam 2] woont maar in [woonplaats 2] , de man inmiddels ook in [woonplaats 2] werkt en de ouders van de vrouw, die wekelijks op de kinderen passen, ook in [woonplaats 2] wonen. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom voor beide partijen praktisch het meest haalbaar dat de school van de kinderen zich in [woonplaats 2] zal bevinden. Dan kunnen zowel de vrouw, haar ouders en ook de man als back-up voor de school fungeren. Ook volgt de rechtbank de vrouw in haar argument dat er in [woonplaats 2] veel (verschillende) scholen zijn en meer mogelijkheden voor (beschikbaarheid bij een) kinderdagverblijf en BSO dan in [plaatsnaam 2] .
De rechtbank zal dus beslissen dat de ouders in onderling overleg in [woonplaats 2] een school moeten vinden waar zij allebei achter staan. Daar moeten de ouders zich beiden voor inspannen.
De rechtbank merkt aanvullend op dat, nu de school zich in [woonplaats 2] zal moeten bevinden, het voor de hand ligt dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dus ook naar een kinderdagverblijf/BSO in [woonplaats 2] zullen gaan.
Zorgregeling
Gebleken is dat de regeling op dit moment zo is dat de kinderen op maandag en woensdag naar de opvang in [plaatsnaam 2] gaan, op dinsdag bij de vrouw zijn, op donderdag bij opa en oma (moederszijde) zijn en op vrijdag bij de man zijn, en dat de kinderen het ene weekend bij de man en het andere weekend bij de vrouw zijn.
De man wil de zorgregeling zo houden zoals het is. De vrouw stelt voor de huidige zorgregeling zo te houden totdat [minderjarige 1] naar school zal gaan in februari 2024, en daarna een zorgregeling vast te leggen waarbij de kinderen op maandag naar de opvang gaan, dat opa en oma (moederszijde) op dinsdag oppassen, dat de kinderen op woensdag bij de vrouw zijn, dat de kinderen op donderdag naar de opvang gaan en de kinderen op vrijdag bij de man zijn. Op woensdag kan de vrouw dan de veel voorkomende (sport)activiteiten faciliteren. De man kon niet instemmen met het voorstel omdat hij vasthield aan de basisschool in [plaatsnaam 2] en het voorstel van de vrouw dan praktisch niet goed haalbaar zou zijn.
De rechtbank zal een zorgregeling vastleggen conform het voorstel van de vrouw. De zorgregeling komt er dan zo uit te zien dat de kinderen op maandag, dinsdag en woensdag bij de vrouw zijn (waarvan op dinsdag bij de ouders van de vrouw), waarbij de man de kinderen op woensdag 17.00 uur bij de vrouw thuis ophaalt. Dan verblijven de kinderen in de even weken bij de man van woensdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en in de oneven weken vanaf woensdag 17.00 uur tot zaterdagochtend 09.30 uur, zodat de kinderen om het weekend bij de ouders zijn. Deze 50/50 zorgregeling, met wat praktische wijzigingen ten opzichte van de huidige regeling maar in tijdverdeling tussen de ouders hetzelfde, acht de rechtbank in het belang van de kinderen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Vakanties
De ouders zijn het erover eens dat de vakanties bij helfte worden verdeeld. Bij Ouderschapsbemiddeling – waarvoor zij op de wachtlijst staan – zullen zij nader invullen hoe dat de komende jaren feitelijk uitpakt. Op de zitting heeft de vrouw aan de man een schema overhandigd met een voorstel voor de vakantieverdeling voor aankomend schooljaar, waar de man, na een paar overeengekomen wijzigingen, mee heeft ingestemd. De rechtbank zal conform de overeenstemming van de ouders beslissen en het schema uitschrijven in het dictum. Deze vakantieverdeling geldt voor aankomend schooljaar vanaf de kerstvakantie 2023 tot aan de zomervakantie 2024.
De verdeling voor de zomervakantie 2024 zullen de ouders nog in onderling overleg afspreken, waarbij zij het er in ieder geval wel over eens zijn dat de kinderen dan tien tot veertien aaneengesloten dagen bij één ouder zullen zijn. De rechtbank zal aldus beslissen.
Verder zijn de ouders het erover eens dat zij de intentie hebben dat na de zomervakantie 2024 zij de herfst- en voorjaarsvakantie zodanig bij helfte zullen verdelen dat de kinderen (al dan niet om en om) de hele vakantieweek bij de man dan wel de vrouw zijn. Hoe zij dat concreet gaan invullen, zullen de ouders bij Ouderschapsbemiddeling bespreken.
Informatie- en consultatieregeling
Op de zitting hebben de ouders een informatie- en consultatieregeling afgesproken. Ook hebben zij afgesproken dat zij deze regeling bij Ouderschapsbemiddeling zullen evalueren. De rechtbank zal de overeengekomen informatie- en consultatieregeling vastleggen.
Kinderalimentatie
Behoefte
De ouders zijn het op zich eens over de inkomensgegevens waarvan uit moet worden gegaan voor de behoefteberekening en dat daarmee een behoefte van de kinderen in 2023 bestaat van € 1.432,- per maand. Volgens de man moet de behoefte hierbij blijven, volgens de vrouw moeten hier nog extra opvangkosten bij worden opgeteld omdat de hoge maandelijkse kinderopvangkosten niet volledig worden vergoed door de toeslagen en die kosten niet in de behoefte zitten verdisconteerd. Volgens de vrouw moet de behoefte worden verhoogd met een bedrag van € 353,- aan extra oppaskosten, zodat de behoefte neerkomt op € 1.785,- per maand.
De rechtbank overweegt dat uit het Rapport van de Expertgroep Alimentatie volgt dat bijzondere kosten kunnen zorgen voor correctie van de behoefte, zoals bijvoorbeeld hoge oppaskosten. Alleen als sprake is van dermate hoge kosten voor kinderopvang of dermate hoge oppaskosten dat deze niet (volledig) gecompenseerd kunnen worden door lagere uitgaven op andere posten, kan dat leiden tot in totaal hogere kosten van kinderen dan het tabelbedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw met een schema en stukken over niet-vergoede kosten voor kinderopvang onderbouwd dat er daadwerkelijk hoge kinderopvangkosten zijn. Ondanks de toeslag heeft de vrouw niet de middelen voor deze kosten. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat dat dermate hoge kosten zijn dat die niet volledig gecompenseerd worden door lagere uitgaven op andere posten. De rechtbank oordeelt dat deze hoge opvangkosten moeten worden opgeteld bij de behoefte, zodat partijen gezamenlijk deze kosten dragen. De behoefte van de kinderen wordt dan dus in 2023 vastgesteld op € 1.785,- per maand, oftewel € 893,- per kind per maand.
Draagkracht man
Voor de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank, conform de overeenstemming van partijen, uitgaan van de door hem overgelegde meest recente loonstrook. Uit zijn loonstrook van augustus 2023 volgt een bruto salaris van € 5.009,- per maand. Daarvan uitgaand en rekening houdend met een IKB-budget van 17,05% van het salaris (zoals blijkt uit de Cao Gemeenten) neerkomend op een bedrag van € 854,- bruto per maand, een pensioenpremie van € 373,- per maand, een premie AP van € 8,- per maand, de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, berekent de rechtbank het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man op € 3.763,- per maand.
Tussen partijen is in geschil of bij de berekening van de draagkracht van de man ook rekening moet worden gehouden met zijn transitievergoeding van € 6.000,- bruto die hij heeft ontvangen bij zijn ontslag bij zijn vorige baan. Anders dan de vrouw en met de man oordeelt de rechtbank dat deze transitievergoeding niet moet worden meegenomen in de draagkrachtberekening. Het gaat om een eenmalige en incidentele vergoeding die niet van zodanige aard is dat de rechtbank daar rekening mee zal houden in de draagkracht van de man voor de te betalen kinderalimentatie.
Het NBI van de man is hoger dan € 1.930,- per maand, zodat de rechtbank conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie voor de berekening van de draagkracht van de man de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)] als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de man bedraagt dan volgens bovenstaande formule:
70% x [3.763 – (1.128,90 + 1.175)] = afgerond € 1.021,- per maand.
Draagkracht vrouw
Voor de berekening van de draagkracht van de vrouw zal de rechtbank, conform de overeenstemming van partijen, uitgaan van de door haar overgelegde meest recente loonstroken. Uit haar loonstroken van juni en juli 2023 volgt een bruto salaris van € 4.093,47 per maand. Daarvan uitgaand en rekening houdend met een vakantietoeslag van 8%, een eindejaarsuitkering ter waarde van een bruto maandsalaris, een pensioenpremie van € 289,- per maand, een premie AOP van € 11,- per maand, de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop, berekent de rechtbank haar NBI in 2023 op € 3.898,- per maand.
Het NBI van de vrouw is hoger dan € 1.930,- per maand, zodat de rechtbank conform de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie voor de berekening van de draagkracht van de vrouw de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + 1.175)] als uitgangspunt zal nemen.
De draagkracht van de vrouw bedraagt dan volgens bovenstaande formule:
70% x [3.898 – (1.169,40 + 1.175)] = afgerond € 1.088,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De gezamenlijk draagkracht van de ouders bedraagt € 2.109,- per maand (1.021 + 1.088).
De verdeling van de behoefte van de kinderen over beide ouders wordt dan berekend volgens de formule:
ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte,
oftewel
het eigen aandeel van de man bedraagt: 1.021 / 2.109 x 1.785 = € 864,- afgerond
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 1.088 / 2.109 x 1.785 =
€ 921,- afgerond
samen € 1.785,-
Van de totale behoefte komt dus een gedeelte van € 864,- per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 921,- per maand voor rekening van de vrouw.
Zorgkorting
De te hanteren zorgkorting is tussen de ouders in geschil. Volgens de man geldt een zorgkorting van 35% omdat er een co-ouderschapsregeling geldt. De vrouw stelt dat zij de kosten (voor voeding en luiers) op de dagen dat de kinderen bij opa en oma zijn voor haar rekening neemt en daardoor een zorgkortingspercentage van 25% gerechtvaardigd is.
Voor wat betreft de zorgkorting volgt de rechtbank ook de richtlijn van de Expertgroep Alimentatienormen, inhoudende dat het percentage van de zorgkorting afhankelijk is van de hoeveelheid zorg. Omdat de zorgregeling een co-ouderschapsregeling is zal de rechtbank een forfaitaire zorgkorting van 35% hanteren.
De zorgkorting bedraagt 35% van de behoefte, wat neerkomt op afgerond € 625,- per maand (0,35 x 1.785). Het eigen aandeel van de man bedraagt dan € 239,- per maand (864 - 625).
Ingangsdatum
De rechtbank zal in redelijkheid de ingangsdatum vaststellen op de datum van deze beschikking.
Conclusie
Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank de met ingang van heden door de man te betalen kinderalimentatie op € 239,- per maand, oftewel € 119,50 per kind per maand.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Partijen zijn het erover eens dat zij, ondanks dat zij op het deelnameformulier ‘partneralimentatie’ hebben aangevinkt, over en weer geen partneralimentatie zullen betalen. De rechtbank zal hier dan ook niet op ingaan.
Afwikkeling huwelijksgoederengemeenschap
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 3 februari 2020 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas. Niet gesteld of gebleken is dat de echtgenoten huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt. Zij zijn na 1 januari 2018 met elkaar gehuwd, zodat gelet op het bepaalde in de artikelen 1:93 en 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet worden aangenomen dat tussen hen een wettelijke beperkte gemeenschap van goederen bestond.
De rechtbank overweegt dat nu de echtgenoten gehuwd zijn in de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, de door indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:94, tweede en zevende lid, BW bestaat uit de goederen en schulden die voor het huwelijk reeds gemeenschappelijk waren en uit de goederen die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn verkregen dan wel schulden die tijdens het huwelijk (en voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding) zijn aangegaan, voor zover deze niet betrekking hebben op goederen die buiten de wettelijke beperkte gemeenschap vallen.
Bij de verdeling van de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen moet als uitgangspunt worden genomen dat de echtgenoten in gelijke mate delen in de baten van de beperkte gemeenschap, terwijl ieder de lasten van de beperkte gemeenschap voor de helft moet dragen.
Peildatum
De peildatum voor de bepaling van de omvang van de te verdelen ontbonden beperkte huwelijksgoederengemeenschap is 25 oktober 2022, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Voor de bepaling van de waarde van de te verdelen bestanddelen geldt in beginsel de datum van verdeling, tenzij partijen anders overeenkomen of tenzij daarvan op basis van redelijkheid en billijkheid moet worden afgeweken.
Omvang van de huwelijksgoederengemeenschap
Door partijen zijn de volgende bestanddelen en schulden van de huwelijksgoederengemeenschap naar voren gebracht:
de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaatsnaam 2] en de daarbij horende hypotheek;
inboedel;
de auto;
e sloep;
bankrekeningen;
de hond.
Ad. a) echtelijke woning met hypotheek
Partijen zijn het erover eens dat de woning wordt toegedeeld aan de man en dat zij de woning zullen laten taxeren en van het taxatiebedrag uitgaan voor de overname van de woning. Partijen hebben ook termijnen afgesproken. De man neemt de hypotheek (bij MUNT) over en de vrouw wordt dan dus ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. De rechtbank zal conform de overeenstemming beslissen en, zoals met partijen op de zitting besproken, een zogenoemd ‘spoorboekje’ opnemen.
Ad. b) inboedel
Gebleken is dat de inboedel is verdeeld zodat de rechtbank hierover geen beslissing hoeft te nemen.
Ad. c) auto
Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat de Renault Clio na de peildatum door de vrouw is aangeschaft, zodat deze auto buiten de gemeenschap valt en dus niet in de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden betrokken.
Ad. d) sloep
Partijen zijn het erover eens dat de sloep moet worden toegedeeld aan de man. De waarde is in geschil. Volgens de vrouw is de waarde € 1.000,-. Volgens de man is de sloep niets meer waard omdat hij deze voor een krat bier heeft overgenomen van een vriend, maar om de vrouw tegemoet te komen stelt de man de waarde op € 200,-.
De rechtbank heeft na de zitting van de man foto’s van de sloep ontvangen. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat de motor, die aan de sloep zit gemonteerd, buiten de gemeenschap valt omdat die van de man is. Het gaat dus alleen om de sloep, zonder de motor. Ook staat niet ter discussie dat de man de sloep heeft verkregen voor een krat bier. Daaruit blijkt dat de sloep een beperkte waarde heeft. Mede gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat het aanvankelijk door de man gestelde bedrag van € 200,- een reële waarde vertegenwoordigt. De rechtbank zal de sloep dus toedelen aan de man voor een waarde van € 200,-, onder verrekening van de helft daarvan met de vrouw.
Ad. e) bankrekeningen
Partijen hadden een gezamenlijke bankrekening bij ING met rekeningnummer eindigend op 919 op naam van partijen. Zij hebben het saldo op de peildatum bij helfte verdeeld en de bankrekening is opgeheven.
De man heeft een bankrekening bij Rabobank met rekeningnummer eindigend op 733 op naam van de man. Partijen zijn het eens dat de bankrekening aan de man toekomt zonder verdere verrekening.
De vrouw heeft een bankrekening bij de ING met rekeningnummer eindigend op 439 op naam van de vrouw. Partijen zijn het eens dat deze bankrekening toekomt aan de vrouw zonder verdere verrekening.
De rechtbank zal aldus beslissen.
Ad. f) hond
Tussen partijen is niet in geschil dat de hond niet bij de vrouw kan verblijven. In zoverre zijn partijen het er dus over eens dat de hond bij de man is. De vrouw zou graag iedere week de hond willen uitlaten. Voor de man is het lastig om hier een structurele regeling over af te spreken.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de wens van de vrouw omdat het hun gezamenlijke hond is, ziet de rechtbank geen wettelijke grondslag om een omgangsregeling ten aanzien van de hond vast te leggen. De rechtbank geeft partijen mee dat zij in onderling overleg hierover afspraken kunnen maken, wellicht ook met behulp van de begeleiding bij de Ouderschapsbemiddeling.
Overige onderwerpen
Op de zitting zijn de volgende overige onderwerpen nog ter sprake gekomen. Na de zitting hebben partijen zich daar schriftelijk over uitgelaten.
Belastingteruggaaf
Over de belastingteruggaaf hebben partijen overeenstemming bereikt. De rechtbank hoeft daarover geen beslissing te nemen.
Hypotheeklasten en hypotheekrente
De man heeft hieromtrent twee aanvullende verzoeken gedaan. De man stelt dat hij sinds januari 2023 de volledige hypotheeklasten heeft voldaan, waaronder de gehele aflossing van € 760,86 per maand. De man verzoekt te bepalen dat de helft van de gehele aflossing (€ 380,43 per maand) tot aan de overname van de woning door de man, door de vrouw moet worden voldaan. Daarnaast verzoekt de man dat de gehele hypotheekrenteaftrek vanaf januari 2023 volledig aan hem toekomt.
De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn aanvullende verzoeken omdat deze pas na de zitting zijn ingediend en in afwachting van de beschikking, wat in strijd is met de goede procesorde. Ook betwist de vrouw de juistheid van de stellingen van de man. De man heeft zijn stellingen ook niet onderbouwd. Subsidiair wijst de vrouw de man op het feit dat de man vanaf januari 2023 met uitsluiting van haar genot heeft gehad van de woning. De man is dus een gebruiksvergoeding aan de vrouw verschuldigd. De vrouw acht het redelijk dat de gebruiksvergoeding minimaal gelijk is aan het aandeel van de vrouw in de hypotheeklasten. De fiscale teruggaaf van de hypotheekrente betreft kosten huishouding. Bij de afwikkeling van kosten huishouding moeten alle kosten van beide partijen worden betrokken, waaronder de kale huur van de vrouw van € 1.213,- per maand. Pro saldo zou de man daarom nog een aanzienlijke geldsom aan de vrouw verschuldigd (kunnen) zijn.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 25 oktober 2022 is met de indiening van het echtscheidingsverzoek de beperkte huwelijksgoederengemeenschap ontbonden. Gedurende de echtscheidingsperiode heeft de man alleen in de echtelijke woning gewoond. De man heeft de aan de woning verbonden hypotheeklasten voldaan. De rechtbank begrijpt het standpunt van de man zo dat hij meent een vordering op de vrouw te hebben omdat hij de lasten van de echtelijke woning draagt, terwijl deze gemeenschappelijk eigendom blijft tot aan de datum van de overdracht aan de man en de vrouw ook meeprofiteert van de waardestijging. In dit kader wijst de rechtbank op het volgende. Zolang het huwelijk nog niet is ontbonden, dienen de kosten van de huishouding, waaronder de kosten van de echtelijke woning, gedragen te worden door partijen conform het bepaalde in artikel 1:84 BW. De rechtbank beschikt echter niet over concrete informatie over de onderlinge verhouding van de kosten van de huishouding. De rechtbank kan daarom de onderlinge verhouding van de hypotheeklasten en de kosten van de huishouding zonder onderbouwing niet becijferen. Voorts is van belang dat omdat de man het uitsluitend gebruik van de woning had/heeft, hiervoor door de vrouw een gebruiksvergoeding kan worden gevraagd nu de woning nog aan partijen gezamenlijk toebehoort.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank de verzoeken van de man zal afwijzen, niet enkel omdat de verzoeken laattijdig zijn ingediend, maar vooral omdat de man de verzoeken naar het oordeel van de rechtbank in het licht van de gemotiveerde betwisting door de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd. Bij de beoordeling van de verzoeken van de man zijn verschillende factoren van belang die, bij gebreke van die onderbouwing, door de rechtbank niet goed te wegen zijn. De rechtbank heeft wel oog voor het gevoel van de man dat hij financieel wordt benadeeld, maar de rechtbank benadrukt dat een echtscheidingssituatie altijd een financieel nadeel met zich brengt. Bovendien heeft de vrouw ook kosten gemaakt, terwijl zij geen aanspraak maakt op een haar mogelijk toekomende vergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
*
spreekt de echtscheiding uit tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum] 2020 te [plaatsnaam 1] , gemeente [gemeente] ;
*
bepaalt dat de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2020 te [geboorteplaats 1] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 te [geboorteplaats 2] ;
de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
*
bepaalt dat de ouders een school zullen kiezen voor de kinderen in [woonplaats 2] ;
*
bepaalt als reguliere zorgregeling dat de kinderen bij de man zullen zijn:
  • in de even weken: van woensdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur;
  • in de oneven weken: van woensdag 17.00 uur tot zaterdagochtend 09.30 uur;
*
bepaalt dat de vakanties en de feestdagen tussen partijen bij helfte worden verdeeld;
*
bepaalt als vakantie- en feestdagenregeling voor het schooljaar 2023/2024 ten aanzien van:
  • de kerstvakantie: dat de kinderen van vrijdag 22 december 2023 tot en met maandag 25 december 202312.00 uur bij de man zijn, dat de kinderen van maandag 25 december 2023 12.00 uur tot en met, naar de rechtbank begrijpt, dinsdag 2 januari 2024 16.00/17.00 uur bij de vrouw zijn (inclusief Oud en Nieuw), en dat de kinderen van dinsdag 2 januari 2024 16.00/17.00 uur tot en met maandag 8 januari 2024 bij de man zijn, waarna de reguliere zorgregeling weer wordt opgepakt, en dat de kinderen met Oud en Nieuw in 2024 bij de man zullen zijn;
  • de voorjaarsvakantie 2024: dat de kinderen bij de vrouw zijn van 17 februari 2024 tot woensdagochtend 21 februari 2024 en dat de kinderen bij de man zijn van woensdagochtend 21 februari 2024 tot maandag 26 februari 2024 naar de opvang/naar school;
  • Goede Vrijdag, op naar de rechtbank begrijpt 29 maart 2024: dat de kinderen bij de man zijn;
  • Pasen: dat de kinderen op 1e Paasdag op zondag 31 maart 2024 bij de vrouw zijn (in haar reguliere weekend) en dat de kinderen op 2e Paasdag op maandag 1 april 2024 bij de man zijn;
  • dodenherdenking/Bevrijdingsdag: dat de kinderen op 4 en 5 mei 2024 bij de man zijn (in zijn reguliere weekend);
  • Koningsdag: dat de kinderen op zaterdag 27 april 2024 bij de vrouw zijn (in haar reguliere weekend);
  • Moederdag: dat de kinderen op zondag 12 mei 2024 bij de vrouw zijn (in haar reguliere weekend);
  • Pinksteren: dat de kinderen op zondag 1e Pinksterdag 19 mei 2024 bij de man zullen zijn en op maandag 2e Pinksterdag 20 mei 2024 bij de vrouw zullen zijn;
  • de meivakantie: dat de kinderen van 27 april 2024 tot woensdagochtend 1 mei 2024 bij de vrouw zullen zijn en van woensdagochtend 1 mei 2024 tot maandag 6 mei naar de opvang/naar school bij de man zullen zijn;
  • Vaderdag: dat de kinderen op zondag 16 juni 2024 bij de man zijn (in zijn reguliere weekend);
  • de zomervakantie 2024: dat die bij helfte wordt verdeeld, waarbij de kinderen in ieder geval steeds tien tot veertien dagen aaneengesloten bij één ouder zijn;
*
bepaalt een informatie- en consultatieregeling inhoudende dat de vrouw op woensdag naar de man een e-mail stuurt over de kinderen met de kopjes ‘FYI’ en ‘RR (Response Requested, genummerd)’, waar de man binnen 48 uur op reageert, waarop de vrouw dan weer binnen 48 uur reageert met antwoorden op de vragen van de man die voortkomen uit zijn e-mail, en dat de ouders elkaar over acute zaken zullen bellen/appen;
*
bepaalt de door de man met ingang van heden te betalen kinderalimentatie op € 239,- per maand, oftewel € 119,50 per kind per maand;
*
stelt de verdeling van de beperkte huwelijksgoederengemeenschap en de onderlinge draagplicht van de daartoe behorende gemeenschapsschulden als volgt vast, onder de voorwaarde van inschrijving van deze echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand:
1. bepaalt ten aanzien van de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) te [plaatsnaam 2] en de daarop rustende hypothecaire geldlening dat:
1.1
partijen gezamenlijk voor 1 september 2023 aan de door hen in onderling overleg gekozen makelaar de opdracht geven om in hun beider aanwezigheid de woning te taxeren, waarbij alle omstandigheden die volgens de taxateur van belang zijn voor de waardering van de woning worden meegenomen en waarbij de makelaar de waarde van de woning bindend zal vaststellen tussen partijen, tenzij één van partijen een second opinion aanvraagt, in welk geval die partij drie makelaars aan de andere partij voorstelt waarna de andere partij daaruit uiterlijk binnen één week daarna één zal kiezen die de woning nogmaals zal gaan taxeren;
1.2
de man vervolgens uiterlijk voor 1 december 2023 moet aantonen dat hij in staat is de toedeling van de echtelijke woning tegen de getaxeerde waarde te financieren met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening;
1.3
indien de man daarin slaagt, hij de woning aan hem toegedeeld zal krijgen, waarbij hij de helft van de overwaarde van de echtelijke woning (overwaarde: de taxatiewaarde minus de hypothecaire geldlening en minus de kosten van de taxatie) aan de vrouw moet voldoen, waarbij de kosten in verband met de taxatie en toedeling van de echtelijke woning aan de man door partijen bij helfte moeten worden gedragen;
1.4
indien de man er niet in slaagt om de toedeling van de woning aan hem te financieren, de woning door partijen te koop zal worden aangeboden via de taxateur die de taxatie heeft verricht of een ander door partijen gezamenlijk aan te wijzen makelaar, waarbij geldt dat de man drie makelaars aan de vrouw voorstelt waaruit de vrouw uiterlijk binnen één week daarna één zal kiezen die de woning in de verkoop zal zetten, waarbij de aanwijzingen van deze makelaar voor partijen leidend zullen zijn voor het bepalen van de vraag- en laatprijs van de woning, en waarbij alle verkoopkosten waaronder de kosten voor de taxateur, eerst van de opbrengst worden voldaan en partijen vervolgens ieder voor de helft gerechtigd zijn tot de resterende overwaarde (zijnde: de verkoopopbrengst minus de hypothecaire geldlening en minus alle verkoopkosten);
2. bepaalt dat partijen ieder gerechtigd zijn tot het saldo van de eigen bankrekeningen en dat de man zijn bankrekening eindigend op 733 zal voortzetten en de vrouw haar bankrekening eindigend op 439 zal voortzetten;
3. deelt toe aan de man: de sloep voor een waarde van € 200,-, onder verrekening van de helft daarvan met de vrouw;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. R.P. Bas als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 11 september 2023.