ECLI:NL:RBDHA:2023:21845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
NL23.36578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en grensdetentie in het kader van asielprocedures met capaciteitsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van eiseres, die in beroep ging tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 14 november 2023 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit besluit werd door eiseres bestreden, waarbij zij tevens schadevergoeding vroeg. Op 23 november 2023 werd de maatregel opgeheven vanwege capaciteitsgebrek. De rechtbank behandelde het beroep op 28 november 2023, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de vrijheidsontneming niet voortgezet mag worden indien er bijzondere individuele omstandigheden zijn die dit onevenredig bezwarend maken. Aangezien de maatregel was opgeheven, beperkte de beoordeling zich tot de vraag of eiseres recht had op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsontneming niet onrechtmatig was geweest, omdat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de vrijheidsontneming voor eiseres onevenredig bezwarend was geweest.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter R.H.G. Odink, in aanwezigheid van griffier M.R. van Kerkwijk. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36578

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Procesverloop

Bij besluit van 14 november 2023 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 23 november 2023 heeft verweerder de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven vanwege capaciteitsgebrek.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 5.1a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw opgelegd in het kader van het grensbewakingsbelang. Deze wordt niet opgelegd of voortgezet indien sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die vrijheidsontneming onevenredig bezwarend maken.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3.1
De eerste beroepsgrond van eiseres houdt in dat de vrijheidsontneming onrechtmatig is vanaf uiterlijk de tweede dag na het aanmeldgehoor, aangezien niet direct na het aanmeldgehoor een screening heeft plaatsgevonden of de behandeling van het asielverzoek van eiseres zich leent voor behandeling in de grensprocedure. Uit het aanmeldgehoor blijkt dat de zaak niet hoort in de grensprocedure, daarom had de vrijheidsontneming in ieder
geval na het aanmeldgehoor moeten worden opgeheven. Werkinstructie 2022/15 zegt dat grensdetentie slechts voor een zo kort mogelijke termijn is toegestaan. Gelet op het feit dat het vrij zeker is dat de aanvraag van eiseres niet afgedaan kan worden als kennelijk ongegrond, niet-ontvankelijk of om andere redenen niet in behandeling kan worden genomen heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld, aldus eiseres.
3.2
Verweerder heeft aangegeven uiterlijk na het nader gehoor te laten weten of de aanvraag verder in de grensprocedure kan worden behandeld. Verweerder maakt die afweging ook tussentijds. In sommige gevallen wordt de grensprocedure al na het aanmeldgehoor en de screening beëindigd. Verder is eiseres de dag na het aanmeldgehoor gescreend, aldus verweerder.
3.3
Door eiseres op de derde dag na het indienen van haar asielaanvraag te horen en vervolgens de volgende dag te screenen, heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld (zie verder de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2023 [1] ). Ten aanzien van de door eiseres opgeworpen beroepsgrond dat de onderhavige zaak zich niet voor de grensprocedure leent, merkt de rechtbank op dat het in beginsel aan verweerder is om te beoordelen of de asielaanvraag in de grensprocedure wordt afgedaan. Niet is gebleken dat de zaak van eiseres zich evident niet leende voor behandeling in de grensprocedure. Verweerder heeft in de persoon van eiseres noch in de door haar in het aanmeldgehoor naar voren gebrachte asielmotieven niet al direct aanleiding hoeven zien de bestreden maatregel na de eerste screening op te heffen.
4.1
Eiseres voert verder aan dat het door verweerder gestelde capaciteitsgebrek dat uiteindelijk tot opheffing van de bewaring heeft geleid, onvoldoende concreet is gemaakt. Daarmee is onvoldoende duidelijk of verweerder niet eerder kon inschatten dat er sprake was van een capaciteitsgebrek en of de vrijheidsontneming niet op een eerder moment had moeten worden opgeheven.
4.2
Ter zitting is namens verweerder een concretisering gegeven van de gangbare werkwijze, waarbij van dag tot dag wordt bekeken of het nader gehoor doorgang kan vinden en waarbij rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van tolken en hoormedewerkers. In dit licht bezien bestaat vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eerder dan op 23 november 2023 de vrijheidsontnemende maatregel had moeten opheffen. De rechtbank neemt hierbij nog in overweging dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat de vrijheidsontneming voor eiseres onevenredig bezwarend is geweest.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.