In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een inreisverbod dat aan eiseres is opgelegd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Eiseres, van Braziliaanse nationaliteit, had op 3 februari 2022 Nederland ingereisd en op 7 december 2022 de Europese Unie verlaten. Bij de uitreiscontrole werd vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf meer had en dat zij de vrije termijn met 218 dagen had overschreden. De IND heeft daarop op 10 januari 2023 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiseres heeft in bezwaar aangevoerd dat zij wegens medische en financiële redenen niet eerder uit Nederland kon vertrekken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres deze redenen niet voldoende heeft onderbouwd. Er ontbraken relevante documenten, zoals een positieve coronatest en een doktersverklaring, die haar stelling konden ondersteunen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend op het voornemen tot oplegging van het inreisverbod en dat zij op Schiphol geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat het inreisverbod blijft gelden. Eiseres kan na één jaar een verzoek indienen bij de IND om het inreisverbod op te heffen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.