ECLI:NL:RBDHA:2023:21822

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en de deskundigheid van de taxateur

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een B.V., tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een Audi Q5 2.0 TFSI Quattro, waarvoor eiseres op 6 oktober 2021 aangifte BPM heeft gedaan. De belasting is berekend op basis van een taxatierapport van Expertise & Taxatiebureau BOL BV, waarin de historische nieuwprijs van de auto is vastgesteld op € 79.950. De inspecteur heeft echter een naheffingsaanslag van € 14.514 opgelegd, wat aanleiding gaf tot het beroep.

Tijdens de zitting op 6 december 2023 heeft eiseres betoogd dat de taxateur van Domein Roerende Zaken (DRZ) niet onafhankelijk en deskundig is, en dat de waardevermindering wegens schade niet correct is vastgesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de taxateur van DRZ als partijdeskundige kan worden beschouwd en dat er geen reden is om aan zijn deskundigheid te twijfelen. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd voor haar stellingen over de onafhankelijkheid van de taxateur en de waardevermindering.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de CO2-uitstoot van de auto, die relevant is voor de BPM-heffing, correct is vastgesteld op 274 gr/km. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de auto uit Duitsland komt of dat er een lagere CO2-uitstoot geldt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd en dat eiseres niet heeft voldaan aan haar bewijslast met betrekking tot de waardevermindering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/2535

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van20 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 27 februari 2023 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2023.
Namens eiseres is U. Hosgören, kantoorgenoot van haar gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en
[naam 3] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 6 oktober 2021 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Audi Q5 2.0 TFSI Quattro (de auto). De datum van eerste toelating is 30 augustus 2017.
2. In de aangifte Bpm is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van Expertise & Taxatiebureau BOL BV. Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 79.950 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op
€ 25.513. Deze waarde is gebaseerd op een aantal referentievoertuigen. Met inachtneming van een waardevermindering wegens schade aan de auto is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 5.860.
3. Er heeft een hertaxatie plaatsgevonden door Domein Roerende Zaken (DRZ). Het DRZ-rapport van 14 oktober 2021 vermeldt een historische nieuwprijs van € 83.920, een netto catalogusprijs van € 60.980 en een handelsinkoopwaarde van € 26.765. De DRZ heeft een waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen van € 1.081 (72% van
€ 1.502).
4. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 4.537 en is op aangifte voldaan.
5. Verweerder heeft een naheffingsaanslag van € 14.514 opgelegd.
6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil:
- Of DRZ onafhankelijk, objectief en deskundig is en of het rapport van de DRZ voldoet aan de eisen die het recht daaraan stelt;
- of verweerder een juiste waardevermindering wegens schade in aanmerking heeft genomen;
- of de historische nieuwprijs tot het juiste bedrag is vastgesteld;
- of er een correctie wegens ex-schade dient te worden doorgevoerd; en
- of eiseres een beroep toe komt op de bruto Bpm van reeds eerder ingevoerde referentievoertuigen.
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
7. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
8. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft zijn stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
Waardevermindering wegens schade
9. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiseres. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte.
De rechtbank is van oordeel dat het taxatierapport reeds niet als bewijs kan dienen voor een waardedaling ten opzichte van de handelsinkoopwaarde, omdat het rapport niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het taxatierapport niet is opgemaakt naar de toestand waarin de auto zich op het tijdstip van ten hoogste één maand voor het tijdstip dat de belasting verschuldigd is. De rechtbank maakt uit het taxatierapport op dat de opname heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021, het rapport dateert van 16 augustus 2021, ofwel bijna één maand na de opname van de auto, gevolgd door de aangifte die verweerder heeft ontvangen op 6 oktober 2021. Het taxatierapport voldoet daarmee niet aan de wettelijke vereisten van de artikelen 10, leden 8 en 9, Wet Bpm en artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling Bpm. Daarnaast heeft verweerder om specifieke informatie gevraagd, zoals de inkoopfactuur en reparatiefacturen, maar heeft eiseres deze niet overgelegd. Verweerder heeft derhalve terecht niet de waardevermindering in aanmerking genomen.
CO2-Uitstoot
10. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) wordt de belasting voor een personenauto bepaald aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto. De voor de heffing van Bpm relevante CO2-uitstoot kan op grond van artikel 9, dertiende lid, van de Wet BPM alleen worden bewezen met de bewijsmiddelen genoemd in artikel 6a van de Uitvoeringsregeling BPM, tekst 2020 (de Uitvoeringsregeling). Op grond van artikel 6a, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling geldt daarbij als uitgangspunt dat de omvang van de CO2-uitstoot blijkt uit het kentekenregister. Als de omvang van de CO2-uitstoot niet uit het kentekenregister blijkt dan kan de omvang van de CO2-uitstoot blijken uit de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw), dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven CVO.
11. Eiseres stelt dat de auto uit Duitsland komt, verweerder stelt dat de auto in ieder geval niet op het Duitse wegennet is toegelaten. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Duitsland een vaststelling van de CO2-uitstoot heeft plaatsgevonden en wat die uitstoot dan zou zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat er van de auto geen typegoedkeuring en geen CVO is. Dat betekent dat wanneer in Duitsland de CO2-uitstoot zou zijn vastgesteld, dit via de Scandinavische methode zou moeten gebeuren. Het bewijs hiervan is er niet. De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) heeft op 4 oktober 2021 de auto gekeurd en daarbij de CO2-uitstoot, zoals voorgeschreven berekend op basis van de Scandinavische rekenmethode, bepaald op 274 gr/km.
12. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de CO2-uitstoot dient te bepalen aan de hand van een NEDC1-test. Eiseres verwijst hierbij naar 461 referentieauto’s die in Nederland geregistreerd staan met een CO2-uitstoot van 162 gr/km. Door dit niet te doen handelt verweerder volgens eiseres in strijd met het recht. Ook stelt eiseres dat sprake is van schending van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aangezien eiseres haar auto zwaarder wordt belast dan gelijksoortige auto’s. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Verweerder is terecht uitgegaan van een CO2-uitstoot van 274 gr/km. Door de keuring en registratie van de auto is de hoogte van de CO2-uitstoot een vaststaand feit geworden. [1]
13. Eiseresses standpunt dat de CO2-uitstoot op basis van de door haar aangedragen referentieauto’s verlaagd dient te worden naar 162 gr/km omdat anders sprake zou zijn van schending van artikel 110 VWEU omdat de auto uit Duitsland komt volgt de rechtbank niet. Het ligt op de weg van eiseres om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is als bedoeld in artikel 110 VWEU. Eiseres is daarin niet geslaagd. Niet in geschil is dat de auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt. Eiseres heeft geen inkoopfactuur of andere bescheiden overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de auto afkomstig is uit Duitsland of met de auto gebruik is gemaakt van de weg in Duitsland. Daarnaast geldt dat ook indien sprake zou zijn van een Duits product, eiseres geen beroep kan doen op vergelijking met de auto’s waarbij de CO2-uitstoot is vastgesteld aan de hand van de NEDC1-methode. De door eiseres aangewezen auto’s zijn immers auto’s die op de Europese markt zijn toegelaten en waarvoor een typegoedkeurig of CVO is afgegeven. Zonder typegoedkeuring of CVO is van soortgelijke producten geen sprake. Dat de auto’s in technisch opzicht gelijk zijn, wat hiermee ook wordt bedoeld, is niet voldoende om van soortgelijke producten te spreken.
14. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres op dit punt heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen.
Historische nieuwprijs
15. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
16. De auto is gefabriceerd voor de Amerikaanse markt en heeft geen type met een vergelijkbare CO2-uitstoot dat op de Nederlandse markt in de handel is gebracht. Desondanks is tussen partijen niet in geschil dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving kan worden gekeken naar de handelsinkoopwaarde op de gekozen koerslijst van een wel in Nederland in handel gebrachte auto van hetzelfde merk, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto).
17. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. De CO2-uitstoot van de auto is hoger dan de CO2-uitstoot van de referentieauto. Tussen partijen is niet in geschil dat dit verschil kan worden veroorzaakt door de meetmethode, maar ook door andere verschillen tussen de auto en de referentieauto, zoals de afmeting van de banden en de brandstoftank. Eiser stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde (lagere) Bpm.
18. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld. Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiser niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiser vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien hij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport zijn standpunt te onderbouwen. Het is de rechtbank niet gebleken dat zoals eiseres stelt verweerder inhoudelijke aanwijzingen geeft aan de koerslijsten en bovendien heeft verweerder dit ter zitting voldoende weersproken. Het gelijk is dan ook aan verweerder.
Extra vermindering wegens schade verleden
19. Eiseres stelt dat er een waardevermindering van € 4.000 moet worden toegepast wegens het schadeverleden van de auto. Voor een verdere waardevermindering rust de bewijslast op eiseres. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiseres om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Het gaat hierbij dus niet om onvolledig of gebrekkig herstelde schade, voor zover daarvan sprake is wordt dit als schade in aanmerking genomen.
20. Naar het oordeel van de rechtbank kan het schadeverleden van een auto, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van een voertuig, de leeftijd en de kilometerstand en waardedrukkend effect hebben op de handelsinkoopwaarde van een auto. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Of sprake is van een waardedaling kan alleen voor de individuele auto worden vastgesteld en dient met marktgegevens te worden onderbouwd. De stelling dat de auto total loss is verklaard volstaat niet. Total loss is een verzekeringstechnische term en zegt alleen iets over de kosten van herstel in relatie tot de waarde van de auto.
21. Eiseres heeft geen nadere of aanvullende verklaring van een taxateur met betrekking tot de extra waardedaling van de onderhavige auto in verband met de specifiek voor deze auto in het verleden opgetreden schade, zulks beoordeeld naar de aard en omvang van die schade in relatie tot onder meer het prijssegment van de auto, de leeftijd van de auto en de kilometerstand en de marktgegevens van vergelijkbare auto’s met een schadeverleden. Nu eiseres verder niets heeft aangevoerd waaruit deze extra waardevermindering aannemelijk is geworden, heeft zij niet aan haar bewijslast voldaan en heeft verweerder terecht geen extra vermindering in aanmerking genomen. De rechtbank voegt daaraan toe dat eiseres de stelling van verweerder, dat bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde in de koerslijsten rekening ook ex-schade auto’s in aanmerking worden genomen, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Indien voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde een koerslijst wordt gebruikt, ligt het op de weg van eiseres om aan te geven in hoeverre de ex-schade een groter waardedrukkend effect heeft dan het effect waarmee al rekening is gehouden in de koerslijst, alsmede dit te onderbouwen.
22. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561.