Overwegingen
1. Eiseres heeft op 22 april 2020 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Volkswagen Tiguan 2.0 TSI Sport&Style 4Motion (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is
28 februari 2016.
2. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van Van Duin Expertise. Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op
€ 59.120 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 11.250. Deze waarde is gebaseerd op een aantal referentievoertuigen. Met inachtneming van een waardevermindering wegens schade aan de auto is de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat bepaald op € 1.800.
3. Op 28 april 2020 heeft een hertaxatie door Domeinen Roerende Zaken (DRZ) plaatsgevonden. Het DRZ-rapport vermeldt een historische nieuwprijs van € 59.891, een netto catalogusprijs van € 33.754 en een handelsinkoopwaarde van € 19.479. De DRZ heeft een waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen van € 1.210 (72% van
€ 1.680).
4. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 1.169 en is op aangifte voldaan.
5. Verweerder heeft een naheffingsaanslag van € 8.640 opgelegd.
6. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek in geschil is:
- of verweerder een juiste waardevermindering wegens schade in aanmerking heeft genomen;
- of verweerder van de juiste CO2-uitstootwaarde is uitgegaan;
- of de historische nieuwprijs tot het juiste bedrag is vastgesteld; en
- of er een correctie wegens ex-schade dient te worden doorgevoerd.
Waardevermindering wegens schade
7. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiseres. Zij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door verweerder is onderkend. Met het rapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiseres niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd welke beschadigingen volgens eiseres dan ten onrechte als normale gebruikssporen zijn aangemerkt.
8. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) wordt de belasting voor een personenauto bepaald aan de hand van de CO2-uitstoot van de auto. De voor de heffing van Bpm relevante CO2-uitstoot kan op grond van artikel 9, dertiende lid, van de Wet BPM alleen worden bewezen met de bewijsmiddelen genoemd in artikel 6a van de Uitvoeringsregeling BPM, tekst 2020 (de Uitvoeringsregeling). Op grond van artikel 6a, eerste lid en tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling geldt daarbij als uitgangspunt dat de omvang van de CO2-uitstoot blijkt uit het kentekenregister. Als de omvang van de CO2-uitstoot niet uit het kentekenregister blijkt dan kan de omvang van de CO2-uitstoot blijken uit de voor de auto verleende typegoedkeuring, bedoeld in artikel 22 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw), dan wel het door de fabrikant ter zake afgegeven CVO.
9. Dat de auto uit Duitsland komt wordt niet betwist, terwijl het bewijs niet ter beschikking van verweerder staat. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in Duitsland een vaststelling van de CO2-uitstoot heeft plaatsgevonden en wat die uitstoot dan zou zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat er van de auto geen typegoedkeuring en geen CVO is. Dat betekent dat wanneer in Duitsland de CO2-uitstoot zou zijn vastgesteld, dit via de Scandinavische methode zou moeten gebeuren. Het bewijs hiervan is er evenmin. De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) heeft op 6 maart 2020 de auto gekeurd en daarbij de CO2-uitstoot, zoals voorgeschreven berekend op basis van de Scandinavische rekenmethode, bepaald op 227 gr/km.
10. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de CO2-uitstoot dient te bepalen aan de hand van een NEDC1-test. Eiseres verwijst hierbij naar vier referentieauto’s die in Nederland geregistreerd staan met een CO2-uitstoot van 202 gr/km. Door dit niet te doen handelt verweerder volgens eiseres in strijd met het recht. Ook stelt eiseres dat sprake is van schending van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) aangezien eiseres haar auto zwaarder wordt belast dan gelijksoortige auto’s. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres niet. Verweerder is terecht uitgegaan van een CO2-uitstoot van 227 gr/km. Door de keuring en registratie van de auto is de hoogte van de CO2-uitstoot een vaststaand feit geworden.
11. Eiseresses standpunt dat de CO2-uitstoot op basis van de door haar aangedragen referentieauto’s verlaagd dient te worden naar 202 gr/km omdat anders sprake zou zijn van schending van artikel 110 VWEU omdat de auto uit Duitsland komt volgt de rechtbank eveneens niet. Het ligt op de weg van eiseres om feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de auto een product van een andere lidstaat is als bedoeld in artikel 110 VWEU. Eiseres is daarin niet geslaagd. Niet in geschil is dat de auto is geproduceerd voor de Amerikaanse markt. Eiseres heeft geen inkoopfactuur of andere bescheiden overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de auto afkomstig is uit Duitsland of dat daarmee gebruik is gemaakt van de weg in Duitsland. Daarnaast geldt dat ook indien sprake was van een Duits product, eiseres geen beroep kan doen op vergelijking met auto’s waarbij de CO2-uitstoot is vastgesteld aan de hand van de NEDC1-methode. De door eiseres genoemde vergelijkbare producten zijn immers auto’s die op de Europese markt zijn toegelaten en waarvoor een typegoedkeurig of CVO is afgegeven. Zonder typegoedkeuring of CVO is van soortgelijke producten geen sprake. Dat de auto’s in technisch opzicht gelijk zijn, wat hiermee ook wordt bedoeld, is niet voldoende om van soortgelijke producten te spreken.
12. De rechtbank ziet in al hetgeen eiseres op dit punt heeft aangevoerd ook geen reden om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen.
13. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
14. De auto is gefabriceerd voor de Amerikaanse markt en heeft geen type met een vergelijkbare CO2-uitstoot dat op de Nederlandse markt in de handel is gebracht. Desondanks is tussen partijen niet in geschil dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving kan worden gekeken naar de handelsinkoopwaarde op de gekozen koerslijst (in dit geval Xray) van een wel in Nederland in handel gebrachte auto van hetzelfde merk, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto).
15. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. De CO2-uitstoot van de onderhavige auto is hoger dan de CO2-uitstoot van de referentieauto. Tussen partijen is niet in geschil dat dit verschil kan worden veroorzaakt door de meetmethode, maar ook door andere verschillen tussen de auto en de referentieauto, zoals de afmeting van de banden en de brandstoftank. Eiseres stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde (lagere) Bpm.
16. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld. Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiseres vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien hij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport zijn standpunt te onderbouwen. Het is de rechtbank niet gebleken dat zoals eiseres stelt verweerder inhoudelijke aanwijzingen geeft aan de koerslijsten en bovendien heeft verweerder dit ter zitting voldoende weersproken. Het gelijk is aan verweerder.
Extra vermindering wegens schade verleden
17. Eiseres stelt dat er een waardevermindering van € 4.000 moet worden toegepast wegens het schadeverleden van de auto. Voor een verdere waardevermindering rust de bewijslast op eiseres. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiseres om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Het gaat hierbij dus niet om onvolledig of gebrekkig herstelde schade, voor zover daarvan sprake is wordt dit als schade in aanmerking genomen.
18. Naar het oordeel van de rechtbank kan het schadeverleden van een auto, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van een voertuig, de leeftijd en de kilometerstand en waardedrukkend effect hebben op de handelsinkoopwaarde van een auto. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Of sprake is van een waardedaling kan alleen voor de individuele auto worden vastgesteld en dient met marktgegevens te worden onderbouwd. De stelling dat de auto total loss is verklaard volstaat niet. Total loss is een verzekeringstechnische term en zegt alleen iets over de kosten van herstel in relatie tot de waarde van de auto.
19. Eiseres heeft geen nadere of aanvullende verklaring van een taxateur met betrekking tot de extra waardedaling van de onderhavige auto in verband met de specifiek voor deze auto in het verleden opgetreden schade, zulks beoordeeld naar de aard en omvang van die schade in relatie tot onder meer het prijssegment van de auto, de leeftijd van de auto en de kilometerstand en de marktgegevens van vergelijkbare auto’s met een schadeverleden. Nu eiseres verder niets heeft aangevoerd waaruit de extra waardevermindering aannemelijk is geworden, heeft zij niet aan haar bewijslast voldaan en heeft verweerder terecht geen extra vermindering in aanmerking genomen. De rechtbank voegt daaraan toe dat eiseres de stelling van verweerder, dat bij de vaststelling van de handelsinkoopwaarde in de koerslijsten rekening ook ex-schade auto’s in aanmerking worden genomen, onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. |Indien voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde een koerslijst wordt gebruikt, ligt het op de weg van eiseres om aan te geven in hoeverre de ex-schade een groter waardedrukkend effect heeft dan het effect waarmee al rekening is gehouden in de koerslijst, alsmede dit te onderbouwen.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: