ECLI:NL:RBDHA:2023:21818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag BPM en historische nieuwprijs auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst over de naheffingsaanslag belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) voor zes voertuigen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die op 20 juli 2022 door de Belastingdienst is opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen met de zaaknummers SGR 22/5171 en SGR 22/5172 ongegrond verklaard, maar het beroep met zaaknummer SGR 22/5173 gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 323.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres de hoogte van de naheffingsaanslag voor drie van de zes auto’s heeft betwist. De zitting vond plaats op 6 december 2023, waar eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een kantoorgenoot. De inspecteur werd vertegenwoordigd door drie medewerkers van de Belastingdienst. De rechtbank heeft in haar overwegingen de methoden voor het vaststellen van de historische nieuwprijs en de herleidingsmethode besproken, en geconcludeerd dat de door eiseres gekozen methode niet in overeenstemming is met het wettelijke systeem van de BPM. De rechtbank heeft ook een rekenfout geconstateerd in de naheffingsaanslag voor auto 6, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag met € 10.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 22/5171, SGR 22/5172 en SGR 22/5173

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van20 december 2023 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraak van verweerder van 20 juli 2022 op de bezwaren van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde naheffingsaanslag belasting van zes personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).
Eiseres heeft in beroep de hoogte van de naheffingsaanslag van drie van de zes auto’s bestreden, het betreft de 2e, de 3e en de 6e auto op de naheffingsaanslag.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2023.
Namens eiseres is U. Hosgören, kantoorgenoot van haar gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. A.M. [naam 2] en
S. [naam 3] .

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen met zaaknummers SGR 22/5171 en SGR 22/5172 ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer SGR 22/5173 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op het beroep met zaaknummer SGR 22/5173;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 323.

Overwegingen

Auto 2 (SGR 22/5171)
1. Eiseres heeft op 24 augustus 2021 op aangifte een bedrag van € 420 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een Peugeot 3008 (auto 2). De datum van eerste toelating van de auto is 2 juli 2020.
2. In de aangifte is de te betalen belasting berekening op basis van de koerslijst AutoTelexPro. De nieuwprijs van de auto is vastgesteld op € 44.600 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 26.021. De auto is aangemerkt als gebruikt. Eiseres is daarbij uitgegaan van een CO2-uitstoot van 30 gr/km.
3. De RDW heeft auto 2 op 23 augustus 2021 gekeurd en heeft daarbij de CO2-uitstoot vastgesteld op 41 gr/km.
4. Verweerder heeft, uitgaande van de door de RDW voor auto 2 vastgestelde CO2-uitstoot, een bedrag van € 815 nageheven. Daarbij is verweerder uitgegaan van een nieuwprijs van € 44.600.
Auto 3 (SGR 22/5172)
5. Eiseres heeft op 14 april 2021 op aangifte een bedrag van € 443 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een Peugeot 3008 (auto 3). De datum van eerste toelating van de auto is 9 juli 2020.
6. In de aangifte is de te betalen belasting berekening op basis van de koerslijst AutoTelexPro. De nieuwprijs van de auto is vastgesteld op € 44.600 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 27.443. De auto is aangemerkt als gebruikt. Eiseres is daarbij uitgegaan van een CO2-uitstoot van 30 gr/km.
7. De RDW heeft auto 3 op 12 april 2021 gekeurd en heeft daarbij de CO2-uitstoot vastgesteld op 41 gr/km.
8. Verweerder heeft, uitgaande van de door de RDW voor auto 3 vastgestelde CO2-uitstoot, een bedrag van € 859 nageheven. Daarbij is verweerder uitgegaan van een nieuwprijs van € 44.600.
Auto 6 (SGR 22/5173)
9. Eiseres heeft op 24 augustus 2021 op aangifte een bedrag van € 420 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van een Peugeot 3008 (auto 6). De datum van eerste toelating van de auto is 2 juli 2020.
10. In de aangifte is de te betalen belasting berekening op basis van de koerslijst AutoTelexPro. De nieuwprijs van de auto is vastgesteld op € 44.600 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 26.021. De auto is aangemerkt als gebruikt. Eiseres is daarbij uitgegaan van een CO2-uitstoot van 30 gr/km.
11. De RDW heeft auto 6 op 23 augustus 2021 gekeurd en heeft daarbij de CO2-uitstoot vastgesteld op 41 gr/km.
12. Verweerder heeft, uitgaande van de door de RDW voor auto 6 vastgestelde CO2-uitstoot, een bedrag van € 815 nageheven. Daarbij is verweerder uitgegaan van een nieuwprijs van € 44.600.
13. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek in geschil is:
- of de historische nieuwprijs tot het juiste bedrag is vastgesteld; en
- of de verschuldigde Bpm kan worden bepaald aan de hand van de herrekende Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode).
Historische nieuwprijs auto 2 en auto 6
14. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
15. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. De CO2-uitstoot van de auto is hoger dan de CO2-uitstoot van de referentieauto. Tussen partijen is niet in geschil dat dit verschil kan worden veroorzaakt door de meetmethode, maar ook door andere verschillen tussen de auto en de referentieauto, zoals de afmeting van de banden en de brandstoftank. Eiser stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde (lagere) Bpm.
16. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld. Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiser niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiser vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien hij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport zijn standpunt te onderbouwen. Het is de rechtbank niet gebleken dat zoals eiseres stelt verweerder inhoudelijke aanwijzingen geeft aan de opstellers van de koerslijsten en bovendien heeft verweerder dit ter zitting voldoende weersproken. Het gelijk is aan verweerder.
Herleidingsmethode bij auto 3
17. Eiseres heeft aangevoerd dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich er tegen verzet dat er een hogere Bpm op de auto rust dan de herrekende bruto Bpm die is vastgesteld bij vergelijkbare voertuigen die zich op het moment van registratie reeds op de Nederlands markt bevonden. De verschuldigde Bpm dient daarom te worden herleid uit de herrekende bruto Bpm van de eerder ingevoerde vergelijkbare voertuigen.
18. Artikel 110 van het VWEU heeft tot doel het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren. Daartoe verbiedt artikel 110, eerste alinea, van het VWEU elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan die welke op gelijksoortige nationale producten worden geheven. Het Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat bij die toetsing niet alleen moet worden gelet op het tarief maar ook op de grondslag en de heffingsmodaliteiten ervan. Bpm is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, motorrijwiel of bestelauto in het kentekenregister. De belasting wordt eenmaal geheven. Het verschuldigde bedrag wordt steeds vastgesteld op basis van het aan de hand van de tabel van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) berekende bedrag, afhankelijk van de CO2-uitstoot van het motorvoertuig (het tarief). Voor nieuwe motorvoertuigen moet het ten tijde van de datum eerste toelating geldende tarief volledig worden voldaan. Voor gebruikte motorvoertuigen mag worden uitgegaan van het laagste tarief in de periode tussen de datum eerste toelating en de tenaamstelling, welk bedrag mag worden verminderd met hetzelfde percentage als het afschrijvingspercentage van het gebruikte voertuig. Voor gebruikte motorvoertuigen die nationale producten zijn is ooit Bpm afgedragen, berekend op basis van het volgens artikel 9 van de Wet BPM berekende tarief, hetzelfde tarief dat de grondslag vormt voor de berekening van de verschuldigde Bpm bij tenaamstelling van uit andere landen van de EU ingevoerde motorvoertuigen. Van een in strijd met artikel 110 van het VWEU geheven hogere belasting voor motorvoertuigen van de andere EU-landen dan de belasting voor nationale motorvoertuigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Nadat de tenaamstelling en de Bpm-afdracht heeft plaatsgevonden, wordt in het kentekenregister voor het betreffende motorvoertuig een herrekende Bpm opgenomen. Voor de heffing van Bpm zelf heeft deze herrekende Bpm geen betekenis. De herrekende Bpm wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven. De herrekende bruto-Bpm van de door eiseres aangevoerde referentievoertuigen is deels een forfaitaire dan wel fictieve bepaling van wat de bruto-Bpm zou zijn, zodanig dat men - uitgaande van die herrekende bruto-Bpm - bij toepassing van de tabel op de daadwerkelijk verschuldigde netto-Bpm van die auto zou uitkomen. Met andere woorden: de vastgestelde herrekende bruto-Bpm is een bedrag dat is herleid uit de ter zake van die auto daadwerkelijk verschuldigde Bpm. Dat laatste bedrag wordt niet alleen beïnvloed door tijdsverloop, maar ook door individuele kenmerken van de auto (leeftijd, kilometrage, schade, staat van onderhoud en dergelijke). Eiseres wil dus in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde Bpm te bepalen van de auto die zij zelf invoert. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in overeenstemming met het wettelijke systeem van de Bpm.
Rekenfout auto 6
19. Eiseres heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat verweerder een rekenfout heeft gemaakt met betrekking tot de berekening van de naheffing van auto 6. De rechtbank heeft geconstateerd dat de bij uitspraak op bezwaar verminderde naheffingsaanslag € 323 moet zijn, waardoor verweerder € 10 teveel heeft nageheven. De naheffingsaanslag dient dan ook te worden verminderd met € 10, zodat het beroep in zoverre gegrond is. Nu dit slechts een rekenfout van, naar verhouding, geringe omvang is, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen de proceskosten van eiseres te vergoeden of op te dragen het griffierecht van eiseres te vergoeden.
20. Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn de beroepen met zaaknummers
SGR 22/5171 en SGR 22/5172 ongegrond verklaard en het beroep met zaaknummer
SGR 22/5173 gegrond verklaard.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).