ECLI:NL:RBDHA:2023:21781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
C/09/653657 Kg ZA 23-764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toestemming voor reis naar het Verenigd Koninkrijk door terbeschikkinggestelde

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 9 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, die onder de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden valt, toestemming vroeg voor een reis naar het Verenigd Koninkrijk. Eiser is eerder veroordeeld voor zedendelicten en heeft een gevangenisstraf van drie jaar gekregen, met daarbij de tbs-maatregel. De voorwaarden van de tbs vereisen dat eiser toestemming van het Openbaar Ministerie (OM) nodig heeft voor reizen naar het buitenland. Eiser had een verzoek ingediend bij Reclassering Nederland voor toestemming om van 14 tot en met 21 oktober 2023 naar het VK te reizen. Dit verzoek werd negatief geadviseerd door het OM, dat zich baseerde op de risico's van recidive en de moeilijkheden van toezicht in het buitenland, vooral na de Brexit. Eiser stelde dat de reclassering onrechtmatig handelde door het advies van het OM te volgen en dat er geen reden was om zijn verzoek te weigeren. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat het OM in redelijkheid tot een negatief advies had kunnen komen, gezien de omstandigheden en de geldende richtlijnen. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/653657 / KG ZA 23-764
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van
9 oktober 2023
in de zaak van
[eiser] ,
thans verblijvende in FPA [locatie] te [plaats] , [gemeente] ,
eiser,
advocaat mr. M.M.J.P. Penners te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)
te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.F.H. Hirsch Ballin te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. Wagter, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiser] , vergezeld van mr. Penners, mr. Hirsch Ballin en mr. [OvJ] , officier van justitie.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[eiser] is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 11 november 2020 wegens gepleegde zedendelicten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. Daarbij is onder meer de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden opgelegd. Die voorwaarden houden onder andere in dat [eiser] zich dient te onderwerpen aan reclasseringstoezicht, dat [eiser] toestemming van het Openbaar Ministerie (OM) behoeft voor reizen naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen en dat [eiser] zich laat opnemen in een forensische kliniek of soortgelijke zorginstelling, zolang de reclassering dat nodig acht.
1.2.
Bij arrest van 26 april 2023 heeft de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag het vonnis van 11 november 2020 vernietigd en opnieuw rechtdoende [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. Ook het hof heeft de tbs van [eiser] gelast, waarbij de door de rechtbank gestelde voorwaarde dat het [eiser] niet is toegestaan om zonder toestemming van het OM naar het buitenland of de Nederlandse Antillen te reizen door het hof is gewijzigd, in die zin dat [eiser] die toestemming dient te verkrijgen van de reclassering in plaats van het OM.
1.3.
Bij beslissing van 14 juli 2023 heeft de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam de termijn van de tbs van [eiser] met één jaar verlengd.
1.4.
[eiser] verblijft sinds de start van zijn tbs op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) [locatie] van GGNet in [plaats] . Reclassering Nederland is belast met het reclasseringstoezicht op [eiser] .
1.5.
[eiser] heeft bij Reclassering Nederland een verzoek ingediend tot het verkrijgen van toestemming voor het maken van een reis naar het Verenigd Koninkrijk van 14 tot en met 21 oktober 2023.
1.6.
Op 13 juni 2023 is het reisplan van [eiser] besproken in het multidisciplinair overleg (MDO) van de vrijhedencommissie van FPA [locatie] . Vervolgens is het reisplan op 27 juni 2023 besproken in het TBS Casus Overleg (TCO) van Reclassering Nederland. Het TCO heeft diezelfde dag advies ingewonnen bij het OM. Daarbij heeft het TCO aan het OM medegedeeld dat hij ‘in basis akkoord’ is met het verzoek van [eiser] .
1.7.
Na overleg met het Expertisecentrum Penitentiaire Zaken heeft het OM bij e-mail van 3 juli 2023 negatief op het verzoek van [eiser] geadviseerd. In deze e-mail van officier van justitie mr. Boekhoud valt onder meer het volgende te lezen:
“Behalve dat dit landelijk besloten de hoofdregel is, zie ik specifiek voor deze vakantie niet direct een dringende noodzaak. Het gaat om een vakantie ten behoeve van het onderhouden van het sociale netwerk van personen die de patiënt ook hier in Nederland kunnen bezoeken. Van een unieke situatie zoals een spontaan sterfgeval in de familie, is geen sprake.
Daar komt bij dat specifiek het Verenigd Koninkrijk na de Brexit voor de nodige strafrechtelijke uitdagingen zorgt. Indien de patiënt zich aan de maatregel onttrekt, zal dit voor een diplomatieke rel kunnen zorgen. Er is dan niet direct grondslag voor FAST-NL om over de grens aan de slag te gaan en door de Brexit kan ook niet meer volstaan worden met een Europees Aanhoudingsbevel. Er zal dan gewerkt moeten worden met een rechtshulpverzoek wat dan volledig ter beoordeling en discretie van het VK zal zijn.”
1.8.
Bij e-mail van 7 juli 2023 heeft Reclassering Nederland [eiser] in kennis gesteld van het negatieve advies van het OM. Bij e-mail van 24 augustus 2023 heeft Reclassering Nederland als volgt aan de advocaat van [eiser] bericht:
“De wens van [eiser] is besproken in het tbs-casuïstiekoverleg. Op dat moment was er sprake van een afweging neigend naar een positieve beslissing. Vervolgens is, conform de samenwerkingsafspraken, advies ingewonnen bij de Officier van Justitie. Het advies van de Officier van Justitie bleek uiteindelijk negatief, zoals u reeds heeft kunnen lezen in de mail die ik op 07-07-2023 aan [eiser] heb gezonden. Het advies van de Officier van Justitie is voor de reclassering zwaarwegend voor onze uiteindelijke beslissing. Bovendien bevatte het advies voor de reclassering nieuwe informatie. In verband met dit negatieve advies is het verzoek heroverwogen in het tbs-casuïstiekoverleg. Met name het gegeven dat in het geval van een onttrekking of recidive, er sprake is van strafrechtelijke en diplomatieke uitdagingen, heeft de doorslag gegeven om tot een negatieve beslissing te komen.”
1.9.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair te bepalen dat aan hem (vervangende) toestemming wordt verleend om vanaf 14 oktober 2023 tot en met 21 oktober 2023 te mogen uitreizen naar het Verenigd Koninkrijk en subsidiair de Staat te gebieden om binnen twee dagen na dit vonnis onvoorwaardelijke toestemming voor deze reis te verlenen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
1.10.
[eiser] stelt daartoe dat Reclassering Nederland / de Staat onrechtmatig jegens hem handelt door hem geen toestemming te verlenen voor zijn voorgenomen reis naar het Verenigd Koninkrijk. Reclassering Nederland miskent volgens [eiser] dat zij een eigen beslissingsbevoegdheid heeft. In dat verband verwijst [eiser] naar het arrest van 26 april 2023, waarin niet is voorgeschreven dat Reclassering Nederland voorafgaand advies bij het OM dient in te winnen. Door dit toch te doen en haar beslissing volledig op dit advies te baseren, ligt de beslissingsbevoegdheid de facto nog steeds bij het OM. Er is volgens [eiser] geen enkele aanleiding om de verzochte toestemming te weigeren. Uit het arrest van 26 april 2023 volgt niet dat alleen toestemming zal worden verleend voor noodzakelijke reizen. Evenmin is er volgens [eiser] enige concrete aanleiding om te veronderstellen dat hij gedurende zijn verblijf in het Verenigd Koninkrijk de aan zijn tbs verbonden voorwaarden zal schenden. [eiser] stelt een spoedeisend belang bij zijn vordering te hebben, omdat EU-burgers naar verwachting op korte termijn voor een bezoek aan het Verenigd Koninkrijk een Electronic Travel Authorization (ETA) zullen moeten aanvragen. [eiser] stelt dat hij vóór de inwerkingtreding van die verplichting naar het Verenigd Koninkrijk zal moeten afreizen, omdat zijn aanvraag voor een ETA vanwege zijn strafrechtelijke veroordeling te zijner tijd zal worden afgewezen en hij het Verenigd Koninkrijk na die inwerkingtreding dus niet meer zal kunnen inreizen.
1.11.
De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.12.
De voorzieningenrechter begrijpt met de Staat de vordering van [eiser] aldus, dat [eiser] vordert dat het OM opnieuw – en ditmaal positief – advies uitbrengt over zijn voorgenomen reis naar het Verenigd Koninkrijk, waarna Reclassering Nederland, die in deze procedure geen partij is, naar verwachting op basis van dat advies een nieuwe en dan positieve beslissing zal nemen. [eiser] heeft zich ter zitting mondeling akkoord verklaard met deze lezing van zijn vordering. Deze aldus begrepen vordering van [eiser] is niet toewijsbaar.
1.13.
Voor zover [eiser] zich ook thans nog op het standpunt stelt dat Reclassering Nederland niet bevoegd was om het OM advies te vragen over de voorgenomen reis naar het Verenigd Koninkrijk, kan hij in dat standpunt niet worden gevolgd. Zoals de Staat onweersproken heeft gesteld, gaat het hier om een bestendige, op samenwerkingsafspraken tussen de reclassering en het OM gebaseerde praktijk, die volledig in overeenstemming is met de op 1 maart 2021 in werking getreden ‘Aanwijzing tbs met voorwaarden en voorwaardelijke beëindiging van het bevel tot verpleging van overheidswege’ (hierna: ‘de Aanwijzing 2021’). In artikel 3.2 van de Aanwijzing 2021 is immers bepaald dat indien de terbeschikkinggestelde tijdens de tbs met voorwaarden of voorwaardelijke beëindiging een (incidenteel) bezoek wil brengen aan het buitenland, de reclassering beslist hoe en op welke wijze dit zich verhoudt tot de geldende voorwaarde(n). Daarnaast is in dit artikel bepaald dat de reclassering de officier van justitie in bijzondere gevallen daarover om advies kan vragen alsmede dat de officier van justitie in beginsel negatief adviseert, omdat de mogelijkheden tot toezicht op de naleving van de voorwaarden in het buitenland beperkt (zo niet onmogelijk) zijn.
1.14.
Uitgangspunt is dat het OM bij de advisering in het kader van het toezicht op de voorwaarden bij tbs een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Dit betekent dat het advies van het OM slechts marginaal door de civiele rechter in kort geding kan worden getoetst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het OM (lees: de met de zaak belaste officier van justitie) in het geval van [eiser] in redelijkheid tot een negatief advies kunnen komen. Daartoe is van belang dat het door de betrokken officier van justitie gegeven advies geheel in lijn is met de Aanwijzing 2021. Er is niet gebleken dat in het geval van [eiser] sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de officier van justitie had moeten afwijken van het uitgangspunt dat gedurende tbs met voorwaarden negatief door het OM wordt geadviseerd op een verzoek van een terbeschikkinggestelde om toestemming voor verblijf in het buitenland. Zoals de officier van justitie terecht in zijn advies heeft meegewogen, gaat het in het geval van [eiser] om een voorgenomen vakantiebezoek aan vrienden, waarvoor geen dringende noodzaak bestaat. De officier van justitie heeft daarbij terecht overwogen dat [eiser] zijn Engelse vrienden ook in Nederland kan ontmoeten. Daarnaast wordt het negatieve advies gerechtvaardigd door de omstandigheid dat het als gevolg van het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU evident lastiger is om in te grijpen als [eiser] tijdens zijn verblijf in het Verenigd Koninkrijk de aan zijn tbs verbonden voorwaarden zou schenden.
1.15.
Het betoog van [eiser] dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat hij de aan zijn tbs verbonden voorwaarden zal schenden, kan niet tot een voor hem gunstige beslissing leiden. Het feit dat [eiser] al vóór het negatieve advies van het OM afspraken met Reclassering Nederland en FPA [locatie] had gemaakt over toezicht tijdens zijn verblijf in het Verenigd Koninkrijk en het feit dat hij heeft toegezegd dat hij zich aan deze afspraken zal houden, laten onverlet dat de mogelijkheden tot het houden van effectief toezicht op het naleven van die afspraken/toezegging zeer beperkt zijn. Het houden van toezicht is in feite volledig afhankelijk van de goede wil van [eiser] . Dat [eiser] deze afspraken/zijn toezegging eigener beweging volledig zal nakomen en zich in het Verenigd Koninkrijk zal houden aan de aan zijn tbs verbonden voorwaarden, staat dan ook geenszins op voorhand vast. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat het risico op recidive in het meest recente verlengingsadvies voor de tbs van [eiser] van 10 maart 2023 is ingeschat op gemiddeld en niet op laag, zoals [eiser] stelt. Het is vanzelfsprekend niet aan de voorzieningenrechter om het risico op recidive in deze kortgedingprocedure zelf (opnieuw) vast te stellen. Echter ook indien ervan uit moet worden gegaan dat – zoals [eiser] stelt – het risico op recidive laag is, geldt dat het OM vanwege de hem toekomende beleidsvrijheid gerechtigd is om in zijn afweging aan die omstandigheid minder gewicht toe te kennen dan aan het doel van de reis en de executieproblemen, die ontegenzeggelijk zullen ontstaan als [eiser] de aan zijn tbs verbonden voorwaarden onverhoopt toch schendt. De omstandigheid dat [eiser] te zijner tijd mogelijk niet in aanmerking zal komen voor een ETA en dientengevolge het Verenigd Koninkrijk wellicht in de toekomst helemaal niet meer zal kunnen inreizen, kan ten slotte in dit kort geding evenmin tot een voor hem gunstige beslissing leiden. Het gaat hierbij immers om een voor zijn risico komend gevolg van zijn strafrechtelijke veroordeling. Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat ook na invoering van de ETA-verplichting voor EU-burgers de Engelse vrienden van [eiser] hem onverminderd in Nederland kunnen blijven bezoeken.
1.16.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is [eiser] de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 1.16, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 1.16 vermeld;
2.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. M.F. Wagter mr. S.J. Hoekstra-van Vliet