In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en inreisverbod dat door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan eiseres was opgelegd. Het terugkeerbesluit, dat op 6 december 2023 werd genomen, hield in dat eiseres Nederland moest verlaten en een inreisverbod voor de duur van twee jaar kreeg. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft geen gronden ingediend tegen het terugkeerbesluit zelf. Tijdens de zitting op 20 december 2023 heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat zij geen bezwaar had tegen het terugkeerbesluit, maar dat zij het inreisverbod als onterecht beschouwde, omdat zij in de Europese Unie wilde werken.
De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris op basis van de Vreemdelingenwet bevoegd was om het inreisverbod op te leggen, gezien de omstandigheden waaronder eiseres Nederland was binnengekomen en haar eerdere onttrekking aan het toezicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen bewijs heeft geleverd dat zij zakelijke belangen in de EU heeft, en dat haar verklaring tijdens het gehoor niet voldoende was om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.