ECLI:NL:RBDHA:2023:21774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38895 en NL23.38923
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan eiser door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Juriaans, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod dat op 6 december 2023 door de Staatssecretaris is opgelegd. Dit besluit houdt in dat de eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2023 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk en de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. A. Dogan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft ingediend tegen het terugkeerbesluit en dat hij niet voldoende heeft onderbouwd dat hij recht heeft om te werken in Europa. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris op basis van de risico's van onttrekking aan het toezicht gerechtigd was om het inreisverbod op te leggen. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er onduidelijkheid bestond over de geboortedatum van de eiser, maar heeft geconcludeerd dat hij meerderjarig is. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld voor het bestreden besluit 2 en binnen vier weken voor het bestreden besluit 1.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.38895 en NL23.38923

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Juriaans).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2023 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D.T. Tran. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1
1. In het terugkeerbesluit heeft verweerder hierover vermeld dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser, zoals hij ter zitting ook heeft bevestigd, geen gronden heeft ingediend tegen het terugkeerbesluit.
3. Eiser voert aan dat verweerder hem ten onrechte een inreisverbod heeft opgelegd. Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard dat hij wil werken in Europa en verweerder heeft daar niet voldoende op doorgevraagd. Ter zitting voegt eiser daaraan toe dat hij graag een restaurant wil openen in Europa. Verder is dit de eerste keer dat aan eiser een terugkeerbesluit is opgelegd en vorm hij geen gevaar voor de openbare orde.
3.1.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de niet bestreden gronden die ten grondslag zijn gelegd aan het terugkeerbesluit volgt een risico op onttrekking. Op grond van artikel 62, tweede lid en onder a, van de Vw kan verweerder bij een risico op onttrekking een terugkeerbesluit opleggen zonder een vertrektermijn en hierbij een inreisverbod van twee jaar opleggen. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw vaardigt verweerder in dat geval tegen eiser een inreisverbod uit. Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw kon verweerder, in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen echter afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
3.2.
Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij wil werken in Europa maar hij heeft niet met stukken onderbouwd, ook niet in de beroepsfase, dat hij het recht heeft om te werken of concrete stappen heeft gezet om te kunnen werken in Europa. De enkele stelling dat hij dit voornemen heeft is niet voldoende. Dat eiser tot slot niet eerder een terugkeerbesluit of inreisverbod heeft opgelegd gekregen en dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde, ontneemt verweerder niet de bevoegdheid om een inreisverbod op te leggen (zie rechtsoverweging 3.1.). De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de genoemde omstandigheden niet heeft hoeven afzien van het opleggen van het inreisverbod.
Over bestreden besluit 2
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
5. Eiser refereert zich ten aanzien van de maatregel van bewaring aan het oordeel van de rechtbank.
6. Het is de rechtbank opgevallen dat in de bestreden besluiten en in overige documenten als eisers geboortedatum 3 september 2006 is vermeld hetgeen zou betekenen dat eiser minderjarig is. In het beroepschrift en op een uitdraai van Eurodac (handgeschreven) staat echter 1988 als geboortejaar vermeld. Verweerder heeft ook een proces-verbaal van wijziging persoonsgegevens overgelegd met een formulier waarin eiser 1988 als geboortejaar zou hebben ingevuld. Gelet op die informatie, de verklaring van eiser dat hij getrouwd is en drie kinderen heeft en de indruk van de behandelend rechter op zitting houdt de rechtbank het er daarom op dat eiser meerderjarig is.
7. Voor het overige ziet de rechtbank met inachtneming van de ambtshalve toetsing die volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het opleggen daarvan tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Over de beroepen
8. De beroepen tegen de bestreden besluiten zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af..
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Yildiz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.