ECLI:NL:RBDHA:2023:2176

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een Libische vreemdeling, was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 22 december 2022, waarin hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 2 januari 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de detentie van eiser onderzocht, waaronder de tijdspanne tussen zijn strafrechtelijke heenzending en de vreemdelingrechtelijke overname.

De rechtbank concludeert dat er zeven dagen zijn verstreken tussen de strafrechtelijke heenzending van eiser op 14 december 2022 en zijn vreemdelingrechtelijke overname op 22 december 2022. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij gedurende deze periode van zijn vrijheid beroofd was. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is, omdat de zware gronden voor de maatregel voldoende zijn onderbouwd. Eiser heeft zich eerder aan de meldplicht onttrokken en er zijn aanwijzingen dat hij niet zelfstandig naar Zwitserland zou vertrekken, waar hij na zijn overdracht naartoe zou gaan.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak en de risico's die eiser met zich meebrengt voor het toezicht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26420
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V Nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 2 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
Strafrechtelijk voortraject
2. Eiser stelt dat uit het dossier niet blijkt dat en om welke reden hij op 4 december 2022 voor het plegen van een misdrijf met de politie in aanraking is gekomen en wanneer en om welke reden hij is overgedragen aan de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Niet is aangetoond dat dit ook daadwerkelijk aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie is gebeurd. Uit eisers stellingen volgt dat dit de bewaring in zijn ogen onrechtmatig maakt en dat deze daarom moet worden opgeheven.
3. De rechtbank overweegt als volgt. De stukken met betrekking tot het strafrechtelijk voortraject zaten bij aanvang van de zitting niet in het dossier. De rechtbank heeft verweerder desgevraagd de gelegenheid gegeven deze stukken na de zitting alsnog te
uploaden. Verweerder heeft dit dezelfde dag nog gedaan en de gemachtigde van eiser heeft hier – conform de ter zitting gemaakte afspraken – op 3 januari 2023 op gereageerd. Hierbij heeft de gemachtigde van eiser ook een e-mail van mr. P.M.AC. van de Wouw1 en een aantekening mondeling vonnis van 14 december 2022 geüpload.
4. Uit de stukken met betrekking tot het strafrechtelijk voortraject blijkt het volgende. Eiser is op 4 december 2022 aangehouden op verdenking van heling. Uit de aantekening mondeling vonnis volgt dat eiser is veroordeeld voor verduistering en dat hij hiervoor een gevangenisstraf heeft gekregen van twintig dagen, waarvan tien voorwaardelijk, met aftrek van zijn voorarrest. De politierechter heeft de voorlopige hechtenis opgeheven per 14 december 2022. Gelet hierop en bij gebrek aan informatie waaruit iets anders blijkt, gaat de rechtbank er vanuit dat eiser op 14 december 2022 strafrechtelijk is heengezonden. In het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 22 december 2022 staat echter dat eiser op 22 december 2022 is overgenomen en opgehouden, aansluitend op zijn strafrechtelijke heenzending. Gezien het voorgaande kan dit niet kloppen. Verweerder heeft bij het uploaden van de strafrechtelijke stukken geen nadere toelichting gegeven en in de beschikbare dossierstukken ziet de rechtbank ook geen verklaring voor deze discrepantie. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er inderdaad zeven dagen zijn verstreken tussen eisers strafrechtelijke heenzending en zijn vreemdelingrechtelijke overname en ophouding. Eiser heeft dus gelijk als hij stelt dat het vreemdelingrechtelijke traject niet is gestart aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie. Eiser heeft echter niet gesteld dat hij gedurende die zeven dagen van zijn vrijheid beroofd is geweest en de rechtbank kan dit ook niet opmaken uit het dossier. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser in de periode van 14 december 2022 tot 22 december 2022 op vrije voeten was. Dit betekent dat eiser niet zonder titel vast heeft gezeten en dat er geen sprake is van een gebrek in het voortraject. De beroepsgrond slaagt niet.
Overdrachtsbesluit
5. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is omdat het overdrachtsbesluit2 niet rechtsgeldig aan hem is uitgereikt. Het overdrachtsbesluit dateert namelijk van 20 december 2022 en uit de door verweerder overgelegde mailwisseling blijkt dat het overdrachtsbesluit op 19 december 2022 aan eiser bekend is gemaakt.
6. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juli 20143 volgt dat het overdrachtsbesluit geen voorwaarde is voor de vreemdelingrechtelijke inbewaringstelling. Een overdrachtsbesluit kan immers ook worden genomen na de inbewaringstelling van een vreemdeling. Dat het overdrachtsbesluit mogelijk (nog) niet op rechtsgeldige wijze aan eiser is uitgereikt, kan daarom geen rol spelen in deze procedure. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal
1. De (strafpiket)advocaat die eiser heeft bijgestaan tijdens het strafrechtelijke voortraject.
2 Op grond van de Dublinverordening is Zwitserland de verantwoordelijke lidstaat.
onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3b heeft betwist. Eiser voert daartoe aan dat niet is gebleken dat hij zich na zijn (eerdere) detentie op 6 november 2022 niet aan de opgelegde meldplicht heeft gehouden. Evenmin is aangetoond dat hij op 2 december 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. De overige gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, zijn niet door eiser betwist.
9. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij nooit in het bezit is geweest van een identificerend documenten. Hierdoor kan de zware grond 3a aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. Daarnaast blijkt uit de informatiesystemen van verweerder4 dat eiser op 2 december 2021, 18 januari 2022 en op 18 maart 2022 met onbekende bestemming is vertrokken en zich nadien niet meer heeft gehouden aan de aan hem opgelegde meldplicht. Deze motivering is voldoende om de zware grond onder 3b aan de maatregel van bewaring te grondslag te leggen. Eiser heeft niet nader feitelijk onderbouwd dat hij niet met onbekende bestemming is vertrokken of zich wel aan zijn meldplicht heeft gehouden. Mede gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder verstrekte informatie.
10. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Lichter middel
11. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Verweerder had namelijk meer rekening moeten houden met de bijzondere omstandigheden van eiser. Eiser maakt zich zorgen over
4 Basis Voorzieningen Vreemdelingen (BVV), het centrale informatiesysteem in vreemdelingenketen, en de Politie Suite Handhaving Vreemdelingen, waarin alle basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen.
de gezondheidstoestand van zijn vriendin. Zijn vriendin was zwanger, maar het kindje is doodgeboren en eiser wil zijn vriendin in deze moeilijke tijd kunnen steunen. Eiser heeft ook op 31 januari 2023 een afspraak in het ziekenhuis waarbij hij meer informatie zal krijgen over de reden dat zijn kindje dood is geboren. Verder heeft eiser zich suïcidaal geuit. Hij zit in het detentiecentrum in een observatiecel en ervaart dit als zeer belastend.
12. De rechtbank oordeelt dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel. Gelet op de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde zware gronden 3a en 3b, de lichte gronden 4a en 4c en de motivering daarvan zal een lichter middel namelijk niet leiden tot het zelfstandig vertrek van eiser. Een lichter middel zal dus niet doeltreffend zijn. Eiser is eerder met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich niet aan zijn meldplicht gehouden. Verder stond er op 29 december 2022 een overdracht gepland voor eiser, maar eiser heeft niet meegewerkt aan deze overdracht omdat hij zijn kleding niet had. Ter zitting heeft eiser wel gezegd dat hij wil meewerken aan zijn overdracht naar Zwitserland, maar tegelijkertijd voert hij meerdere feiten en omstandigheden aan waaruit kan worden afgeleid dat hij niet wil vertrekken uit Nederland. Zo wil hij voor zijn vriendin zorgen en wil hij bij de afspraak van 31 januari 2023 aanwezig zijn. De rechtbank kan begrip opbrengen voor de wensen van eiser, maar deze wensen leiden niet tot het oordeel dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Gezien de in deze rechtsoverweging genoemde omstandigheden kan verweerder er niet vanuit gaan dat eiser zelfstandig zal vertrekken naar Zwitserland. Ook het verblijf in de observatiecel maakt eisers inbewaringstelling niet onredelijk bezwarend. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbrekende vertrekgesprekken
13. Eiser voert verder nog aan dat de door verweerder in zijn aanbiedingsbrief van 29 december 2022 genoemde vertrekgesprekken van 9 december 2022 en 21 december 2022 niet zijn aangetroffen in het dossier. Het dossier is dus niet compleet.
14. Ter zitting is komen vast te staan dat de data die verweerder in zijn
aanbiedingsbrief van 29 december 2022 heeft genoemd, niet kloppen. De vertrekgesprekken die verweerder in het dossier heeft geüpload zijn namelijk de vertrekgesprekken van 9 december 2021 en 21 december 2021. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat er op 30 december 2022 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en heeft het verslag daarvan direct toegevoegd aan het dossier. Eiser heeft hier geen nader standpunt over ingenomen. Verder overweegt de rechtbank nogmaals dat eisers overdracht aanvankelijk gepland stond op 29 december 2022. Omdat eiser op die dag heeft geweigerd mee te werken aan zijn overdracht, moest verweerder een nieuwe overdracht inplannen. Deze staat gepland op 5 januari 2023.
Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn overdracht, volgt de rechtbank eiser daarin niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
15. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is5 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
5 ECLI:EU:C:2022:858.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 januari 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.