ECLI:NL:RBDHA:2023:21758

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10156175 RL EXPL 22016950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming gehuurde na wanbetaling door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Muslim Informatie Centrum en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De Stichting vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de huurder in gebreke was gebleven met het betalen van de huur. De huurovereenkomst was op 13 september 2020 ingegaan en de huurder had een huurachterstand opgebouwd van € 5.000,00 tot en met september 2022. Ondanks herhaalde verzoeken om het gehuurde te ontruimen, had de huurder hieraan geen gehoor gegeven.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder niet tijdig en volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, wat een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst oplevert. De rechter overwoog dat de huurder, ondanks dat hij de dagvaarding niet zou hebben ontvangen, in het geding was verschenen en niet had aangetoond dat hij in zijn belangen was geschaad door de onjuiste vermelding van zijn naam in de dagvaarding. De rechter oordeelde dat de tekortkoming van de huurder in de nakoming van de huurovereenkomst voldoende grond bood voor ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van het gehuurde.

De vorderingen van de Stichting werden toegewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, omdat de Stichting niet had voldaan aan de vereisten voor het versturen van een aanmaning. De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom van € 250,00 per dag bij niet-naleving. Tevens is de huurder veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
ESP/KFV/MV/b
Zaak-/rolnr.: 10156175 RL EXPL 22-16950
24 augustus 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichting STICHTING MOSLIM INFORMATIE CENTRUM,gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eisende partij,
procederend bij: [naam 1] ,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “de Stichting” en “ [gedaagde] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 23 september 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie.
1.2.
Op 22 maart 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij namens de Stichting de heer [naam 1] (voorzitter) is verschenen, en waarbij [gedaagde] niet is verschenen. Namens de Stichting is een toelichting gegeven. De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt, die zich in eveneens in het griffiedossier bevinden. Na de zitting is gebleken dat [gedaagde] heeft gemeld dat hij verhinderd was de zitting bij te wonen. Daarop is een nieuwe mondelinge behandeling gepland op 19 juli 2023. Op verzoek van [gedaagde] is de geplande zitting verplaatst naar 2 augustus 2023 en zijn partijen voor deze zitting opgeroepen. Op de mondelinge behandeling die op 2 augustus 2023 heeft plaatsgevonden, is namens de Stichting verschenen de heer [naam 1] (voorzitter). [gedaagde] is op de juiste wijze opgeroepen en is niet verschenen, noch heeft hij tijdig enige verhindering doorgegeven. De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden
1.3.
Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
De Stichting heeft aan [gedaagde] een zolderkamer verhuurd aan de [adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde) voor een periode van maximaal zes maanden tegen een huurprijs van € 250,00 per maand (de eerste drie maanden tegen een verlaagde huurprijs van € 200,00 per maand). De huurovereenkomst is ingegaan op 13 september 2020.
2.2.
[gedaagde] heeft de eerste maand huur contant betaald. Daarna heeft de broer van [gedaagde] (lid van de Raad van Toezicht van de Stichting) de huurbetalingen overgenomen tot en met de vierde maand. De betalingen die nadien zijn verricht zagen mede op een andere woonruimte binnen de Stichting, althans [gedaagde] heeft bij betaling steeds ook een andere woonruimte genoemd. De Stichting heeft deze huurbetalingen om die reden teruggestort aan [gedaagde] . De enige huurbetaling waarin geen incorrecte omschrijving of verkeerde verwijzing naar het gehuurde is opgenomen, betreft die van 28 oktober 2022. Deze betaling is door de Stichting behouden. Na oktober 2022 zijn er door of wegens [gedaagde] in het geheel geen betalingen ter zake van huur aan de Stichting gedaan.
2.3.
Vanwege het uitblijven van de huurbetalingen heeft de Stichting meerdere malen aan [gedaagde] verzocht om het gehuurde te ontruimen. Daar heeft [gedaagde] geen gehoor aan gegeven en hij is van het gehuurde gebruik blijven maken.
2.4.
Bij aangetekende brief van 27 juli 2022 heeft de Stichting aan [gedaagde] bericht dat [gedaagde] de toegang tot het gehuurde, met ingang van 24 augustus 2022, wordt ontzegd. In de brief staat ook dat, voor zover er tussen partijen nog steeds sprake is van een huurovereenkomst, deze overeenkomst per 25 augustus 2022 wordt opgezegd.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
De Stichting vordert – na vermeerdering van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om:
de huurovereenkomst, voor zover noodzakelijk, te ontbinden;
[gedaagde] te veroordelen om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter algehele en vrije beschikking van de Stichting te stellen, op straffe van een dwangsom van
€ 250,00 per dag indien [gedaagde] niet voldoet aan de ontruiming en afgifte;
[gedaagde] te veroordelen om aan de Stichting de huurachterstand van
€5.000,00 te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2022 tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen om aan de Stichting te voldoen de schadevergoeding wegens gemaakte kosten van € 693,84, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 september 2023 tot de dag van algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen om aan de Stichting te voldoen de maandelijkse huur van € 250,00 vanaf 1 oktober 2022 tot aan de dag van ontbinding van de huurovereenkomst;
[gedaagde] te veroordelen om aan de Stichting te voldoen een gebruiksvergoeding van € 250,00 vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot de dag van ontruiming, een ingegane maand voor een volle gerekend;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure..
3.2.
De Stichting legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het volgende ten grondslag. [gedaagde] is in gebreke gebleven om de verschuldigde huurtermijnen volledig en tijdig te voldoen. De huurachterstand tot en met september 2022 bedraagt
€ 5.000,00. [gedaagde] heeft in de hiervoor genoemde periode nog wel huurbetalingen verricht maar die werden gedaan onder vermelding van een onjuiste omschrijving, (mede) bedoeld voor een andere woonruimte van de Stichting. Met het niet betalen van de huur voor de correcte woonruimte schiet [gedaagde] tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. [gedaagde] is meerdere malen door de Stichting aangesproken (en aangeschreven) op zijn handelen en de consequenties daarvan. Deze waarschuwingen hebben echter niet geholpen. Daarom vordert de Stichting de wettelijke rente en de kosten die zij noodzakelijkerwijs heeft moeten maken voor de bemoeienissen van de deurwaarder. Deze schadevergoeding bedraagt € 694,84.
3.3.
[gedaagde] heeft bij conclusie van antwoord verweer gevoerd, en voert – kort samengevat – het volgende aan. Zijn naam en adres zijn onjuist overgenomen in de dagvaarding waardoor hij deze niet ontvangen heeft. Daarmee is niet voldaan aan de vormvoorschriften in het aanbrengen van de zaak waarmee de dagvaarding niet ontvankelijk c.q. nietig moet worden verklaard.
3.4.
Op de overige stellingen en weren van partijen wordt hierna – voor zover van belang – ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op de nietigheid van de dagvaarding, omdat zijn naam verkeerd in de dagvaarding staat vermeld ( [naam 2] in plaats van [gedaagde] ).
4.2.
De kantonrechter overweegt dat het exploot van de dagvaarding op grond van artikel 111 lid 2 Rv onder meer de gegevens als bedoeld in artikel 45 lid 3 Rv vermeldt, waaronder de naam van degene voor wie het exploot is bestemd. Ingevolge artikel 120 lid 1 Rv geschiedt dit op straffe van nietigheid. Indien de gedaagde echter in het geding verschijnt en hij zich op nietigheid van de dagvaarding beroept, verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad, aldus het bepaalde in artikel 122 lid 1 Rv.
4.3.
[gedaagde] is, ondanks dat hij de dagvaarding niet zou hebben ontvangen, in het onderhavige geding verschenen, terwijl hij niet heeft aangevoerd dat hij in zijn belangen is geschaad. De kantonrechter stelt vast dat de naam van [gedaagde] ook in de huurovereenkomst kennelijk onjuist vermeld is (daarin staat namelijk eveneens Mohameda
youb). Desondanks heeft [gedaagde] de huurovereenkomst ondertekend. Kennelijk is [gedaagde] niet in verwarring geraakt door de foutieve spelling van zijn naam in de huurovereenkomst en de dagvaarding. Om deze redenen valt niet in te zien dat [gedaagde] in zijn belangen is geschaad, zodat het beroep op nietigheid wordt verworpen.
4.4.
Ter beoordeling ligt voorts de vraag voor of er grond is voor ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, voor zover er tussen partijen nog sprake is van een huurovereenkomst.
4.5.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat ingevolge artikel 6:265 lid 1 BW iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.6.
De kantonrechter stelt voorop dat een huurder aan zijn betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst moet voldoen. Als er sprake is van structureel te laat/niet betalen van de huur dan levert dit wanbetaling op wat een tekortkoming kan zijn voor ontbinding van de huurovereenkomst.
4.7.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij tot en met september 2022 een huurachterstand van € 5.000,00 heeft laten ontstaan, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Hierin is meegenomen dat [gedaagde] iedere keer, ondanks kenbare bezwaren van de Stichting, een onjuiste omschrijving gebruikte bij het betalen van de huur. Voorts heeft [gedaagde] na oktober 2022 in het geheel geen huur meer betaald.
4.8.
Gelet op de huurachterstand van meer dan drie maanden, is [gedaagde] ernstig tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Deze tekortkoming rechtvaardigt naar het oordeel van de kantonrechter de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen. Niet is gebleken dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden die zo bijzonder zijn dat deze zouden moeten meebrengen dat een uitzondering op de hoofdregel van artikel 6:265 lid 1 BW gemaakt dient te worden.
4.9.
De door de Stichting gevorderde dwangsom zal als hierna te melden worden toegewezen omdat de Stichting voldoende duidelijk heeft gemaakt dat behoefte is aan een dergelijke prikkel.
4.10.
Tegen de gevorderde wettelijke rente over de huurachterstand van € 5.000,00 heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Dit onderdeel van de vordering zal daarom als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
4.11.
Het gevorderde bedrag van € 694,84 zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen, nu de Stichting niet inzichtelijk heeft gemaakt waar dit bedrag op ziet.
4.12.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten, geldt het volgende. De Stichting heeft geen 14-dagenbrief verstuurd aan [gedaagde] . Daardoor heeft de Stichting niet op de juiste wijze schriftelijk aangezegd richting [gedaagde] . Daarmee is niet vast komen te staan dat [gedaagde] een aanmaning heeft ontvangen die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW, waardoor de vordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
ontbindt, voor zover noodzakelijk, de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde staande en gelegen aan [adres] te [plaats] ;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, voor zover deze laatste niet het eigendom van de Stichting zijn, en onder afgifte van alle sleutels ter vrije en algehele beschikking van de Stichting te stellen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat [gedaagde] geen gevolg geeft aan de hiervoor genoemde ontruiming en afgifte van sleutels met een maximum van € 5.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Stichting te betalen een bedrag van € 5.000,00 en voorts voor elke ingegane maand vanaf 1 oktober 2022 tot een ontruiming een bedrag van € 250,00, met de wettelijke rente over € 5.000,00 vanaf 23 september 2022 tot de dag van de voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure tot op heden aan de zijde van de Stichting vastgesteld op € 1.406,42, waaronder begrepen een bedrag van € 792,00, als het aan de gemachtigde van de Stichting toekomende salaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2023.