In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. De zaak betreft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een verzoekster van Armeense nationaliteit die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd op 10 augustus 2022 door de staatssecretaris afgewezen, waarop de verzoekster op 13 augustus 2022 bezwaar maakte. Tevens verzocht zij de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaar was beslist.
De voorzieningenrechter overwoog dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Aangezien de verweerder zich niet verzet tegen de toewijzing van de gevraagde voorziening, en er geen beletselen waren om deze toe te wijzen, besloot de voorzieningenrechter om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter gebiedde de staatssecretaris om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting van de verzoekster totdat op het bezwaar was beslist.
Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten, die door de voorzieningenrechter zijn vastgesteld op € 837,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.