ECLI:NL:RBDHA:2023:21733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
AWB 23/183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag om opvang door het COA en de beoordeling van de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 september 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om opvang door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) beoordeeld. Eiseres, van Armeense nationaliteit en geboren in 1995, had op 22 november 2022 een verzoek om opvang ingediend, nadat haar eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden was afgewezen. Het COA heeft haar aanvraag afgewezen met het argument dat eiseres niet tot de groep asielzoekers behoort die recht heeft op opvang volgens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen (Rva). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een acute medische noodsituatie die het COA zou verplichten om opvang te verlenen. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig is en dat het COA niet gehouden is om opvang te bieden aan eiseres, die al meer dan acht jaar niet in de opvang van het COA verblijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op opvang en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/183
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1995, van Armeense nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COA

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om opvang.
1.1.
Het COA heeft deze aanvraag met het besluit van 9 december 2022 afgewezen.
1.2.
Het COA heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het COA.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze zaak de afwijzing van de aanvraag van eiseres om opvang. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Op 25 februari 2019 is ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden, op grond van de ‘Afsluitregeling langdurig verblijvende kinderen’. Deze aanvraag is bij besluit van 17 oktober 2019 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 maart 2020 ongegrond verklaard. Na gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep [1] , is het bezwaar bij besluit van 30 mei 2022 opnieuw ongegrond verklaard, maar eiseres wordt in datzelfde besluit ambtshalve in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De vergunning is verleend onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ voor het in Nederland uitoefenen van privéleven conform artikel 8 van het EVRM [2] . Eiseres heeft vervolgens op 22 november 2022 bij het COA een verzoek om opvang ingediend.
5. In het bestreden besluit heeft het COA het verzoek van eiseres om opvang afgewezen omdat eiseres niet tot één van de categorieën asielzoekers valt aan wie opvang wordt geboden zoals bepaald in artikel 1, aanhef en onder d, in samenhang gezien met artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva [3] . Daarnaast is niet gebleken dat sprake is van zeer bijzondere – medische – omstandigheden die, buiten de Rva om, toch recht op opvang doen ontstaan.
Zijn de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig?
6.1.
Eiseres voert aan dat de weigering van het COA om aan haar geen opvang te verlenen onevenredige gevolgen heeft. Eiseres krijgt door de gang van zaken ten onrechte geen opvang van het COA. Het COA gaat er namelijk ten onrechte aan voorbij dat ook personen met een reguliere verblijfsvergunning binnen het COA mogen verblijven, als zij hier al verbleven. [4] Ook personen die kinderpardon hebben gekregen mogen in het COA verblijven in afwachting van uitstroom via taakstelling. [5] Eiseres heeft asiel en kinderpardon aangevraagd en toch werd zij uit de opvang gezet en daarna kreeg zij een vergunning. Als zij in de opvang had verbleven toen zij haar verblijfsvergunning kreeg, had zij wel in het COA mogen verblijven en viel zij ook onder de taakstelling. Nu zij geen opvang krijgt door het COA wordt zij dakloos en is de enige opvang waarvoor zij in aanmerking komt de winterkoudeopvang. Eiseres heeft evident recht op huisvesting zodat haar verblijf in Nederland daadwerkelijk mogelijk gemaakt kan worden. Het gaat om een uniek geval en het COA heeft ten onrechte niet de evenredigheid getoetst.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het COA zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiseres niet onder de groep valt waaraan het COA gehouden is opvang te verlenen en dat zij niet onderbouwd heeft dat er sprake zou zijn van een acute medische noodsituatie waardoor het COA niet gehouden is om opvang aan eiseres te verlenen. Eiseres voert aan dat het onevenredig is dat zij geen opvang krijgt van het COA, omdat zij nooit uit het COA gezet had mogen worden en omdat zij net buiten de kinderpardonregeling valt. Dit volgt de rechtbank niet. Uit de Afdelingsuitspraak van 10 januari 2014 [6] volgt dat het COA niet gehouden kan worden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva. De enige uitzondering is als een bijzondere omstandigheid, in de zin van een acute medische noodsituatie, zich voordoet. Dit houdt dus in dat het COA een beperkte taakstelling heeft waarmee het COA enkel gehouden is om over te gaan tot opvang aan asielzoekers of vreemdelingen die worden gelijkgesteld met asielzoekers. [7] Eiseres valt hier niet onder en dat wordt ook niet betwist. Er is in het geval van eiseres ook geen sprake van een acute medische noodsituatie. Bovendien heeft de regelgever specifiek voorzien in de situatie van eiseres. Uit de toelichting bij artikel 3, derde lid, aanhef en onder e, van de Rva volgt dat “
Indien de vreemdeling louter een reguliere aanvraag heeft doorlopen, of na de afwijzing van zijn asielaanvraag een reguliere aanvraag heeft ingediend brengt vergunningverlening op asielgerelateerde gronden geen recht op opvang mee.”Dit is wat in de situatie van eiseres speelt. Zij heeft eerst een asielaanvraag gedaan die is afgewezen en vervolgens heeft zij een vergunning gekregen op reguliere gronden. Volgens de regelgever brengt dit geen recht op opvang mee. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het afwijzen van de aanvraag van eiseres niet onevenredig is. Dat geldt ook voor het weigeren van het COA om met de gemeente te coördineren. Daarbij speelt ook mee dat eiseres al ruim acht jaar niet meer verblijft in de opvang van het COA. De rechtbank begrijpt dat het in deze tijd lastig is om een geschikte woonruimte te vinden. Dit is echter een probleem waar vele anderen in onze samenleving tegenaan lopen. Ook in die gevallen is het COA niet verantwoordelijk voor het verlenen van opvang.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het COA geen opvang hoeft te verlenen aan eiseres. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 december 2020, AWB 20/2737.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
4.Artikel 3, derde lid, aanhef en onder c, van de Rva.
5.Artikel 3, derde lid, aanhef en onder s, van de Rva.
7.Artikel 3, tweede en derde lid, van de Rva