ECLI:NL:RBDHA:2023:21729
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling bij niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2023 uitspraak gedaan over een verzoek van de verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D.J. Keiman, had in beroep gegaan tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar aanvraag. De rechtbank heeft besloten dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat zij een partij kan veroordelen tot betaling van de proceskosten van de tegenpartij, zoals vastgelegd in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De verzoekster had op 4 augustus 2023 beroep ingesteld omdat er niet tijdig op haar aanvraag was beslist. Op 25 augustus 2023 heeft de verweerder alsnog een beslissing genomen, waarna de verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit verzoek en heeft ingestemd met de vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 209,25 voor de gemaakte proceskosten, waarbij rekening is gehouden met de lichte aard van de zaak. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat het belang in deze zaak zeer beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Daarnaast moet de verweerder ook het griffierecht aan de verzoekster betalen, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster tot een bedrag van € 209,25. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf in aanwezigheid van griffier D.A.M. Delger en is openbaar uitgesproken op 12 december 2023.