ECLI:NL:RBDHA:2023:21722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
NL23.29181 en NL23.29182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van een Jordaanse eiser

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Jordaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser had op 31 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 8 september 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in eerdere procedures geen nieuwe relevante elementen of bevindingen had aangevoerd die zijn aanvraag konden onderbouwen.

Eiser heeft echter een afbeelding van een oproepbevel en andere documenten overgelegd die volgens hem relevant zijn voor zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte de aanvraag niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er wel degelijk nieuwe elementen zijn die de kans op internationale bescherming kunnen vergroten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eiser vergoed.

De rechtbank concludeert dat de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en dat de verweerder niet aan zijn samenwerkingsplicht heeft voldaan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van nieuwe documenten in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.29181 en NL23.29182
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. P.A. Blaas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Eiser heeft op 31 augustus 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 8 september 2023 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Toma als tolk en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek is ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen twee documenten die in beroep zijn overgelegd op echtheid en authenticiteit te onderzoeken en een standpunt in te nemen over de relevantie van de documenten voor de aanvraag van eiser.
1.2.
Op 22 november 2023 heeft verweerder de onderzoeksresultaten met eiser en de rechtbank gedeeld en een standpunt ingenomen over de relevantie van de overgelegde stukken voor eisers asielaanvraag. Met instemming van beide partijen is het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Jordaanse nationaliteit. Hij heeft op 9 juli 2023 voor het eerst asiel aangevraagd. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 23 juli 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep dat eiser tegen dit besluit heeft ingesteld is ongegrond verklaard. [2] Op 29 augustus 2023 heeft de hoogste bestuursrechter het hoger beroep ook ongegrond verklaard [3] waarmee het besluit van 23 juli 2023 in rechte is komen vast te staan.
2.1.
Op 31 augustus 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Met het bestreden besluit heeft verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er sprake is van een opvolgende aanvraag waar eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan ten grondslag heeft gelegd. [4]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard omdat er wel degelijk sprake is van een nieuw relevant element of bevinding. Eiser heeft namelijk een afbeelding van een oproepbevel overgelegd ter onderbouwing van wat hij in de vorige procedure heeft aangevoerd. Verweerder heeft eiser ten onrechte verweten dat hij niet het origineel heeft overgelegd. Dat het document vragen oproept kan er niet toe leiden dat het op voorhand niet relevant kan zijn voor zijn asielaanvraag. Eiser heeft daarnaast in beroep nog twee documenten afkomstig van de Jordaanse autoriteiten overgelegd. Het betreft een tenlastelegging, afkomstig van de openbaar aanklager van het Ministerie van Justitie, afdeling grote misdrijven en een proces-verbaal van doorzoeking van de woning van eiser. Met deze documenten heeft eiser wat hij in de vorige procedure heeft aangevoerd aannemelijk gemaakt, namelijk dat hij in de negatieve belangstelling staat van de Jordaanse autoriteiten vanwege buitenechtelijk seksueel contact met een jonge vrouw van de [groepering] stam. Mocht verweerder de inhoud van de documenten betwisten dan stelt eiser zich op het standpunt dat ze door Bureau Documenten op echtheid en authenticiteit moeten worden onderzocht. Met de informatie die eiser heeft overgelegd in de zienswijze, heeft hij onderbouwd dat eerwraak in Jordanië (veelvuldig) voorkomt en dat de Jordaanse autoriteiten niet in staat zijn of niet bereid zijn daartegen effectieve bescherming te bieden. Gelet op al het voorgaande heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van eerwraak.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder heeft de documenten op echtheid laten onderzoeken door Bureau Documenten en handhaaft op basis van de onderzoeksresultaten het standpunt dat de opvolgende aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard. Uit het onderzoek van Bureau Documenten [5] is namelijk gebleken dat de documenten die eiser in beroep heeft overgelegd geen originelen, maar afschriften betreffen. Om die reden kan aan de documenten niet de waarde worden gehecht die eiser wenst.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het arrest L.H. [6] volgt dat de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeeld moet worden aan de hand van twee fasen. In de eerste fase moet onderzocht worden of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die verband houden met de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. In de tweede fase moet verweerder beoordelen of die nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Deze tweede fase is geïmplementeerd in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Daaruit volgt dat beoordeeld moet worden of de aangevoerde nieuwe elementen of bevindingen relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. [7] Een nieuw element of bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen stellen dat op het oproepbevel niet de aanleiding voor het oproepen staat vermeld, waardoor de afbeelding niet relevant kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag van eiser. De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet dat niet op voorhand kan worden uitgesloten of de afbeelding relevant kan zijn voor de aanvraag enkel omdat het document vragen oproept. Uit het oproepbevel blijk namelijk niet om welke reden eiser wordt opgeroepen. Zelfs als eiser het origineel zou overleggen en verweerder het document op echtheid zou onderzoeken dan zou eiser met dit document niet kunnen onderbouwen dat er aangifte tegen hem is gedaan vanwege buitenechtelijk seksueel contact.
5.2.
Echter, in beroep heeft eiser nog twee andere documenten overgelegd die de rechtbank bij haar oordeel moet betrekken. [8] Ten aanzien van deze stukken heeft verweerder alleen gesteld dat hier niet de waarde aan kan worden gehecht die eiser wenst, omdat het geen originele documenten betreffen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet enkel hierom het standpunt heeft mogen handhaven dat de opvolgende aanvraag van eiser terecht en op goede gronden niet-ontvankelijk is verklaard. Uit het L.H. arrest en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter waarin uitleg wordt gegeven aan dit arrest [9] , volgt namelijk dat verweerder niet aan zijn samenwerkingsplicht voldoet en daarmee in strijd handelt met de Procedurerichtlijn als hij zonder nader onderzoek volstaat met de conclusie dat documenten weliswaar nieuwe elementen of bevindingen zijn maar niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, alléén omdat hij de authenticiteit van die documenten niet kan vaststellen of omdat die documenten geen objectief verifieerbare bron hebben. In een dergelijk geval moet verweerder net zoals bij de beoordeling van een eerste asielaanvraag op een andere manier invulling geven aan de samenwerkingsplicht, bijvoorbeeld door de documenten te beoordelen aan de hand van zijn standpunt over eerdere verklaringen van de vreemdeling, eerder overgelegde documenten of landeninformatie, door de vreemdeling in staat te stellen een zienswijze uit te brengen naar aanleiding van het voornemen, de vreemdeling te horen of op een andere manier te beoordelen of die documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, heeft hij de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
5.3.
Het beroep is reeds hierom gegrond. Dat betekent dat de overige gronden geen bespreking meer behoeven.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6.2.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6.3.
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,-. [10]

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 21 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5488.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 augustus 2023, 202305488/1/V1.
4.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.
5.Zie de Verklaring van Onderzoek van 17 november 2023.
6.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, ECLI:EU:C:2021:478.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
8.Op grond van artikel 83 Vw.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208.
10.1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.