ECLI:NL:RBDHA:2023:21714
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen invordering van dwangsom wegens omzettingsvergunning voor woonruimte
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de invordering van een verbeurde dwangsom behandeld. Eiser, eigenaar van een woning in Den Haag, had zonder de benodigde omzettingsvergunning een zelfstandige woonruimte omgezet in onzelfstandige woonruimten voor vijf personen. De gemeente had eiser op 21 september 2021 opgedragen deze overtreding voor 8 november 2021 te beëindigen, met de dreiging van een dwangsom van € 5.000,-. Na een hercontrole op 8 november 2021, waarbij werd vastgesteld dat de overtreding niet was opgeheven, besloot de gemeente op 25 januari 2022 om de dwangsom in te vorderen.
Eiser ging in beroep tegen deze invorderingsbeschikking, waarbij hij aanvoerde dat de inspecteur de woning niet adequaat had gecontroleerd en dat zijn huurders al voor de nieuwe regelgeving ingeschreven stonden. De rechtbank oordeelt dat de gemeente op goede gronden heeft kunnen besluiten tot invordering van de dwangsom. De rechtbank stelt vast dat eiser zijn argumenten over het overgangsrecht en de noodzaak van een omzettingsvergunning had kunnen aanvoeren tegen het oorspronkelijke besluit tot oplegging van de last onder dwangsom, en dat deze gronden in het huidige beroep niet kunnen leiden tot een andere conclusie.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.