ECLI:NL:RBDHA:2023:21694

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35668
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag en de relevantie van nieuwe elementen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Tunesische nationaliteit, heeft eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd afgewezen op basis van ongeloofwaardigheid van de gestelde problemen. Op 18 oktober 2023 diende eiser opnieuw een asielaanvraag in, waarbij hij vreesde voor een persoon genaamd Bahama en zijn bende. De rechtbank oordeelt dat het noemen van deze bijnaam geen nieuw relevant feit is, aangezien de eerder gestelde problemen al ongeloofwaardig waren bevonden. De rechtbank bevestigt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen nieuwe elementen zijn die de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroten.

De rechtbank behandelt ook de argumenten van eiser over de geloofwaardigheid van zijn verklaringen en de gevolgen van het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod. Eiser heeft niet aangetoond dat er concrete bedreigingen zijn, en de rechtbank concludeert dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, en eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor nieuwe en relevante elementen in opvolgende asielaanvragen en de strikte beoordeling daarvan door de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35667 (beroep) en NL23.35668 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser]

V-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 12 november 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en [tolk] als tolk deelgenomen.

Overwegingen

Feiten en de voorgeschiedenis
2. Eiser is geboren op [datum] 1990 en heeft de Tunesische nationaliteit.
3. Eiser heeft eerder op 6 december 2019 asiel aangevraagd. Daar heeft hij aan ten grondslag gelegd dat hij gevaar loopt in Tunesië omdat hij betrokken zou zijn bij mensensmokkel van Tunesië naar Italië. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 7 januari 2020. In dat besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde problemen niet geloofwaardig zijn. Daarbij wordt Tunesië aangemerkt als veilig land van herkomst en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Tunesië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam ongegrond verklaard. [1]
De huidige procedure
4. Eiser heeft op 18 oktober 2023 weer een asielaanvraag ingediend. Het gaat in onderhavige procedure om die aanvraag. Eiser heeft het volgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd; eiser vreest voor Bahama en zijn bende. Bahama zit eiser op de hielen, omdat eiser deze bijnaam via familieleden heeft doorgegeven aan de familieleden van de overleden bootmigranten. In Italië heeft eiser meegemaakt hoe er door vijf mensen op de deur van zijn huis werd gebonsd, ze waren naar eiser op zoek en hadden zwaarden bij zich. Daarop is eiser gevlucht en in het ziekenhuis beland. Eiser heeft Italië verlaten en is naar België vertrokken, waar zijn broer een ongeluk heeft gehad dat te herleiden is naar Bahama.
5. Verweerder heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens verweerder door eiser geen nieuwe elementen of bevindingen zijn aangevoerd die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Bovendien stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser de problemen met Bahama niet aannemelijk heeft gemaakt, omdat eiser hem nooit persoonlijk heeft gesproken en er geen concrete bedreigingen hebben plaatsgevonden. Ten slotte merkt verweerder in het bestreden besluit op dat het eerder opgelegde terugkeerbesluit en inreisverbod van 7 januari 2020 nog geldig zijn.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren, en licht dit oordeel hierna toe.
Is het noemen van Bahama een nieuw relevant feit?
7. Uit het arrest L.H. van Hof van Justitie van de Europese Unie [2] volgt dat de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeeld moet worden aan de hand van twee fasen. In de eerste fase moet onderzocht worden of er nieuwe elementen of bevindingen zijn die verband houden met de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. In de tweede fase moet verweerder beoordelen of die nieuwe elementen of bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Deze tweede fase is geïmplementeerd in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Daaruit volgt dat beoordeeld moet worden of de aangevoerde nieuwe elementen of bevindingen relevant kunnen zijn voor de aanvraag. [3] Een nieuw element of bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het noemen van de bijnaam Bahama geen nieuw relevant feit is. De door eiser gestelde problemen zijn namelijk in de vorige procedure al ongeloofwaardig bevonden. Het beroep dat eiser hiertegen heeft ingesteld is ongegrond verklaard, daarmee staat de ongeloofwaardigheid van deze problemen in rechte vast. Het door eiser noemen van een bijnaam zonder enige onderbouwing, is daarmee geen nieuw element dat relevant is voor de beoordeling van de asielaanvraag.
Heeft verweerder het consequent verklaren van eiser meegewogen?
8. Eiser voert verder aan dat verweerder niet voldoende kenbaar heeft meegewogen dat hij consequent heeft verklaard ten opzichte van zijn vorige aanvraag. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank laat in het midden of er sprake is van consequent verklaren door eiser. Maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat ook consequent verklaren geen afbreuk doet aan de conclusie dat de verklaringen ongeloofwaardig zijn.
Is er sprake van concrete bedreigingen?
9. Verder voert eiser aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er is gebleken van concrete bedreigingen jegens hem. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank namelijk terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de enkele verwijzing naar zijn eerdere verklaringen niet heeft onderbouwd in welk opzicht eiser wel concrete bedreigingen zou hebben ondervonden. In het voornemen is namelijk door verweerder reeds aangegeven dat deze verklaringen niet concreet zijn gemaakt.
Het terugkeerbesluit
10. Eiser stelt in de gronden verder dat hij bekend is met het door verweerder eerder opgelegde terugkeerbesluit, maar dat hij Nederland nog niet heeft verlaten vanwege de vrees die hij heeft voor terugkeer. De rechtbank oordeelt in dit kader dat verweerder een terugkeerbesluit heeft mogen opleggen, omdat de asielaanvraag is afgewezen. De door eiser gestelde vrees is in dit kader geen mee te wegen aspect.
Het inreisverbod
11. Eiser voert ten slotte aan dat verweerder geen inreisverbod aan hem heeft kunnen opleggen, omdat hij gehuwd is met een vrouw die woonachtig is in België. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd, zodat deze beroepsgrond om die reden al niet slaagt.
Conclusie en gevolgen
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren en dat het inreisverbod en het terugkeerbesluit van 7 januari 2020 nog van toepassing zijn. Het bestreden besluit blijft in stand.
13. Omdat op het beroep van eiser is beslist en de rechtbank dit ongegrond heeft verklaard, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
14. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de uitspraak van 10 februari 2020, met zaaknummer NL20.1001.
2.Het arrest van 10 juni 2021, met zaaknummer ECLI:EU:C:2021:478.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.