In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf met het verblijfsdoel 'familie en gezin'. Op 24 juli 2023 heeft de Staatssecretaris alsnog een inwilligend besluit genomen, maar de eiser wenste dat de rechtbank de Staatssecretaris zou veroordelen in de proceskosten en griffiekosten. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiser kennelijk niet-ontvankelijk was, aangezien de Staatssecretaris inmiddels op de aanvraag had beslist, waardoor de eiser geen belang meer had bij een oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de eiser recht had op vergoeding van de proceskosten, omdat het bestreden besluit te laat was genomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 209,25, en de Staatssecretaris is ook veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing op schrift gesteld.