ECLI:NL:RBDHA:2023:21648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
NL23.33435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van kennelijke ongegrondheid en beoordeling van medische omstandigheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 11 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Surinaamse nationaliteit, heeft op 25 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 13 oktober 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep na een aanhouding van de zitting op 8 november 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eiser geen aannemelijke vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Suriname, ondanks zijn deelname aan demonstraties in 1980. De staatssecretaris stelt dat de omstandigheden van die tijd niet meer relevant zijn en dat eiser geen recente problemen heeft ondervonden in Suriname.

De rechtbank gaat verder in op de beroepsgronden van eiser, waaronder de claim dat er geen medisch advies is opgevraagd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om een medisch advies aan te vragen, aangezien er geen concrete aanwijzingen waren dat eiser medisch gezien niet in staat was om te worden gehoord. Eiser heeft ook geen relevante medische informatie verstrekt die zijn aanvraag zou ondersteunen. De rechtbank bevestigt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de ambtshalve toets achterwege kon blijven, omdat eiser niet binnen zes maanden na zijn eerste inreis een asielaanvraag heeft ingediend.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33435

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Surinaamse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] Hij heeft op 25 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank zou het beroep op 8 november 2023 op zitting behandelen. Omdat eiser niet ter zitting is verschenen en zijn gemachtigde heeft aangegeven dat eiser wel zou komen, heeft de rechtbank het beroep aangehouden en op 23 november 2023 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde via een beeldverbinding en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij Suriname heeft verlaten vanwege problemen met de militaire coupplegers. Daarnaast kan eiser niet terug keren vanwege gezondheidsredenen en zijn kinderen die in Nederland woonachtig zijn.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: 1. Identiteit, nationaliteit en herkomst en 2. Problemen vanwege deelname aan demonstraties in 1980.
Bestreden besluit
6. De staatssecretaris stelt zich hierover in het voornemen, wat deel uitmaakt van het bestreden besluit, op het standpunt dat voornoemde elementen geloofwaardig zijn, maar eiser heeft zijn vrees voor ontvoering door de militairen niet aannemelijk gemaakt. De staatssecretaris ziet niet in dat eiser nu bij terugkeer nog problemen zal ondervinden van de deelname aan demonstraties in 1980. Het is immers al ruim veertig jaar geleden dat deze demonstraties hebben plaatsgevonden. Volgens de staatssecretaris heeft eiser geen inzicht geboden waarom de militairen nog steeds naar hem op zoek zouden zijn. Eiser had geen prominente rol binnen de demonstraties, hij is in het verleden nooit gearresteerd of veroordeeld voor zijn deelname en eiser heeft sinds 1980 geen problemen meer gehad in Suriname. Bovendien is eiser na de demonstraties in 1983 teruggekeerd naar Suriname en heeft hij toen geen problemen ondervonden met de autoriteiten. De aanvraag is volgens de staatssecretaris kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, onder f, van de vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat eiser de aanvraag enkel heeft ingediend om zijn uitzetting uit te stellen of te verijdelen en op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw 2000, omdat eiser niet onmiddellijk asiel heeft aangevraagd toen dat mogelijk was.
7. In het bestreden besluit gaat de staatssecretaris in op dat wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht.
Medisch advies voorafgaand aan gehoor
8.1
Eiser voert in de gronden van beroep van 28 oktober 2023 aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen medisch advies heeft opgevraagd. De in de bestreden beschikking genoemde argumenten zijn onvoldoende om te kunnen afzien van het opvragen van een advies bij MediFirst. Ter zitting heeft eiser zijn beroepsgrond nader toegelicht en aangegeven dat volgens hem altijd een medische advies moet worden opgevraagd en subsidiair dat eiser medische klachten heeft en daarom had dit door de staatssecretaris onderzocht moeten worden.
8.2
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de hoormedewerkers weliswaar geen medische opleiding hebben genoten, maar zij zijn wel opgeleid om te herkennen wanneer het vereist is om een medisch advies aan te vragen. Gedurende het gehoor zijn er geen concrete aanleidingen geweest om een medisch advies te vragen. Eiser heeft adequaat antwoord op de gestelde vragen gegeven, eiser heeft aangegeven dat het goed met hem gaat en eiser heeft niet gemeld dat er iets is waar de medewerker rekening kan houden tijdens het nader gehoor. Er zijn geen indicaties dat eiser medisch gezien niet in staat was om te worden gehoord.
8.3
In artikel 3.108b van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) is bepaald dat voorafgaand aan of tijdens het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt beoordeeld of de vreemdeling bijzondere procedurele waarborgen behoeft als bedoeld in artikel 24 van de Procedurerichtlijn.
8.4
De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris. Daartoe overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3365, dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid niet verplicht is tot het vragen van een medisch advies, maar dat uit artikel 24 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.108b van het Vb 2000 wel volgt dat als informatie over de vreemdeling of het gedrag of uitlatingen van de vreemdeling voor of tijdens het gehoor daar aanleiding toe geven, alsnog een medisch advies moet worden gevraagd. In dat wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen concrete aanleidingen zijn geweest om een medisch advies te vragen. Anders dan eiser stelt is het niet zo dat een medisch advies altijd moet worden opgevraagd.
Ambtshalve toets
9. In de gronden van beroep van 5 november 2023 voert eiser ten aanzien van de ambtshalve toets aan dat de staatssecretaris op artikel 3.48 van de Vw 2000 wijst, terwijl dat artikel niet bestaat. De rechtbank overweegt dat uit de context van het besluit volgt dat de staatssecretaris heeft bedoeld te wijzen op artikel 3.48 van het Vb 2000. Omdat sprake is van een kennelijke verschrijving treft het betoog van eiser geen doel.
10.1
Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris verwijst naar deel C van de Vc 2000 zonder enige nadere duiding of toelichting. Het is voor eiser onduidelijk uit welk deel van de Vc 2000 zou volgen dat er geen ambtshalve toets aan artikel 3.6b van het Vb 2000 zou behoeven plaats te vinden. Verder vindt eiser het onderscheid dat gemaakt wordt tussen vreemdelingen die de asielaanvraag binnen zes maanden na eerste inreis hebben ingediend en zij die dat niet hebben gedaan onredelijk.
10.2
De staatssecretaris stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de ambtshalve toets achterwege kan worden gelaten, omdat eiser niet binnen zes maanden na de eerste inreis een aanvraag heeft ingediend. De staatssecretaris wijst op het bepaalde in artikel 3.6a van het Vb 2000. Verder wijst de staatssecretaris op deel C van de Vc 2000 waar is bepaald dat de IND de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a van het Vb 2000 achterwege laat, wanneer aan de vreemdeling al eerder een zwaar inreisverbod is opgelegd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat is bedoeld te wijzen op paragraaf C1/4.5 van de Vc 2000.
10.3
In artikel 3.6a, eerste lid, van het Vb 2000 is neergelegd dat bij afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan
a. de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM); of
b. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden aan de vreemdeling die slachtoffer-aangever, slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel.
Verder is in het derde lid bepaald dat indien de vreemdeling niet binnen zes maanden na de eerste inreis in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, dat uitsluitend een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het eerste lid, onder b, alsnog ambtshalve kan worden verleend.
In artikel 3.6b van het Vb 20000 is bepaald dat onverminderd artikel 3.6a een verblijfsvergunning regulier ambtshalve kan worden in de gevallen genoemd onder a, b en c.
10.4
Niet is in geschil dat eiser niet binnen zes maanden na de eerste inreis een aanvraag heeft ingediend. Evenmin is in geschil dat eiser geen slachtoffer-aangever, slachtoffer of getuige-aangever is van mensenhandel. Daarom heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank zich terecht op het standpunt gesteld dat de ambtshalve toets achterwege kon worden gelaten. Anders dan eiser stelt heeft de staatssecretaris in dit verband niet ten onrechte gewezen op de Vc 2000. Het betoog van eiser slaagt dan ook niet.
10.5
De stelling van eiser dat het onderscheid dat gemaakt wordt tussen vreemdelingen die de asielaanvraag binnen zes maanden na eerste inreis hebben ingediend en zij die dat niet hebben gedaan onredelijk is, volgt de rechtbank niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de toelichting bij artikel 3.6a van het Vb 2000 volgt dat het onderscheid wordt gemaakt om te voorkomen dat een vreemdeling die al langere tijd illegaal in Nederland verblijft door het indienen van een asielaanvraag in aanmerking komt voor een humanitair-reguliere vergunning zonder dat hij aan de reguliere toelatingsvoorwaarden (met name het leges- en paspoortvereiste) hoeft te voldoen. Omdat eiser verder niet heeft gemotiveerd waarom het onderscheid onredelijk is, slaagt de beroepsgrond niet.
10.6
De beroepsgrond van eiser dat het voor hem onduidelijk is uit welk deel van de Vc 2000 zou volgen dat er geen ambtshalve toets aan artikel 3.6b van het Vb 2000 zou behoeven plaats te vinden, treft ook geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank, hoewel uit paragraaf C1/4.5 van de Vc 2000 volgt dat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a van het Vb 2000 achterwege wordt gelaten wanneer aan de vreemdeling al eerder een zwaar inreisverbod is opgelegd en de Vc 2000 artikel 3.6b van het Vb 2000 niet noemt, dat uit artikel 3.6b van het Vb 2000 zelf reeds volgt dat de ambtshalve toetst achterwege wordt gelaten. In artikel 3.6b van het Vb 2000 is immers bepaald dat onverminderd artikel 3.6a van het Vb 2000 een ambtshalve toets plaatsvindt, wat betekent dat ook de ambtshalve toets aan artikel 3.6b achterwege wordt gelaten, indien niet binnen zes maanden na de eerste inreis een aanvraag is ingediend.
Artikel 64 van de Vw 2000
11.1
Eiser voert verder aan dat de staatssecretaris ten onrechte wijst op een oud advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) uit 2017. Ook had de staatssecretaris hem op grond van paragraaf A3/7.2.5 van de Vc 2000 in de gelegenheid moeten stellen aanvullende informatie of bewijsmiddelen te overleggen. De staatssecretaris heeft miskent dat eiser geen aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 heeft ingediend. Verder voert eiser aan dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat eiser een verzoek heeft gedaan om aan informatie van de WHO, artikel 3 en 8 van het EVRM en de artikelen 4 en 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie te toetsen (Handvest). Eiser heeft de staatssecretaris geattendeerd op relevante jurisprudentie, waaruit volgt dat de staatssecretaris verplicht is om aan de genoemde verdragsartikelen te toetsen. Het bestreden besluit is niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. Ten aanzien van de toepassing van artikel 3 van het EVRM heeft de staatssecretaris volgens eiser miskent dat eiser heeft aangegeven dat de combinatie van het niet hebben van toegang tot medische voorzieningen, het niet hebben van een inkomen of woning, zal leiden tot een onmenselijke en vernederende behandeling.
11.2
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het rapport van het BMA dateert uit 2017 en dat dit is meegewogen omdat er geen andere documenten voorhanden was om te beoordelen. Nergens blijkt dat de medische problematiek van eiser dusdanig is dat hij niet kan terugkeren naar Suriname. Eiser heeft de toestemmingsverklaring medische gegevens ingevuld, maar hij heeft alleen zijn naam vermeld. Er is gevraagd om de gegevens in te vullen van de medisch behandelaar, maar deze velden zijn niet ingevuld. Bij de aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 is er meer vereist en de bewijslast hiervoor ligt bij eiser. Dit is vastgelegd in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000. Verder stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat er geen reden is om aan het verzoek van eiser, die verband houdt met informatie van de WHO, het EVRM en het Handvest. Simpelweg stellen dat er getoetst dient te worden aan een bepaald artikel is niet afdoende, aldus de staatssecretaris.
11.3
Volgens paragraaf A3/7.2.3 van de Vc 2000, voor zover hier van belang, toetst de IND ambtshalve of een vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. De IND kan bij de ambtshalve toets medische informatie betrekken die is verkregen tijdens het medisch advies in de rust- en voorbereidingstermijn. De IND neemt ook overige medische omstandigheden mee, die tijdens de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot uiting komen.
11.4
In paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000 is neergelegd dat de vreemdeling bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 in ieder geval een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring overlegt, niet ouder dan zes maanden, met vermelding van de behandelaar(s) bij wie de vreemdeling onder behandeling staat. In paragraaf A3/7.2.5 van de Vc 2000 is bepaald dat de IND de vreemdeling of zijn gemachtigde in ieder geval om aanvullende informatie of bewijsmiddelen vraagt als het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld.
11.5
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld zoals weergegeven onder 11.2. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser bij de toestemmingsverklaring alleen zijn naam heeft vermeld maar niet de gegevens van de medisch behandelaar of overige medische omstandigheden. In zoverre bestond er voor de staatssecretaris geen aanleiding om ambtshalve te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Indien eiser meent in aanmerking te komen voor uitstel van vertrek vanwege zijn medische omstandigheden, kan hij daartoe een aanvraag indienen. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
11.6
Voor zover eiser meent dat de staatssecretaris hem op grond van paragraaf A3/7.2.5 van de Vc 2000 in de gelegenheid had moeten stellen aanvullende informatie of bewijsmiddelen te overleggen, treft ook dit betoog geen doel, omdat deze paragraaf ziet op de situatie waar een vreemdeling een aanvraag om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000 heeft ingediend. In het geval van eiser is daarvan niet gebleken.
11.7
Het betoog van eiser ten aanzien van de WHO, het EVRM, en het Handvest maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, omdat eiser niet heeft onderbouwd waarom de genoemde verdragsartikelen tot vernietiging van het bestreden besluit zouden moeten leiden. Van een onzorgvuldig genomen besluit is dan ook niet gebleken. De beroepsgrond van eiser ten aanzien artikel 3 van het EVRM treft ook geen doel. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd.
Handtekening ontbreekt
12. Eiser heeft ter zitting nog aangevoerd dat het bestreden besluit gelet op artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten onrechte geen handtekening bevat. Ook dit betoog treft geen doel. Artikel 4:11 van de Awb stelt niet de eis dat een besluit op een asielaanvraag met een handtekening moet zijn ondertekend. Voorts volgt uit vaste jurisprudentie dat het ontbreken van een ondertekening op een geautomatiseerd aangemaakt stuk, zoals hier ook aan de orde, niet meteen betekent dat daaraan het besluitkarakter moet worden ontzegd. Bij wijze van voorbeeld wijst de rechtbank hierbij op de uitspraak van de ABRvS van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1495.

Conclusie

13. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.