ECLI:NL:RBDHA:2023:21630

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
C/09/586410 / FA RK 19-9971
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in een echtscheidingsprocedure

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 september 2023, wordt een zorgregeling vastgesteld voor de minderjarige kinderen van partijen, die gehuwd zijn geweest en in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd. De rechtbank heeft eerder beschikkingen gegeven en verwijst naar deze eerdere uitspraken voor de context van de huidige zaak. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om een zorgregeling en de verdeling van de huwelijksgemeenschap. De man, belanghebbende, heeft verweer gevoerd en ook zelfstandig verzoeken ingediend. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw en de man beoordeeld, waarbij de belangen van de kinderen voorop staan. De rechtbank heeft bepaald dat de kinderen bij de man verblijven één weekend per veertien dagen en iedere woensdag na school, met de mogelijkheid tot overnachting. Daarnaast is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de vrouw een bedrag van € 5.278,25 aan de man dient te betalen wegens overbedeling. De rechtbank heeft ook een gebruiksvergoeding van € 233,- per maand vastgesteld die de vrouw aan de man moet betalen vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en iedere partij draagt zijn eigen proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 19-9971 (echtscheiding)
FA RK 22-3866 (verdeling)
FA RK 22-681 (informele rechtsingang)
Zaaknummer: C/09/586410 (echtscheiding)
C/09/630970 (verdeling)
C/09/624793 (informele rechtsingang)
Datum beschikking: 12 september 2023

Nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 30 december 2019 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
thans zonder advocaat, advocaat voorheen: mr. J. de Koning te Lisse,
waarin als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. N. Bevelander te Amsterdam.
Als informant wordt aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft in deze zaak eerder beschikkingen gegeven op 5 november 2021, 20 april 2022 en 17 mei 2022. De rechtbank verwijst naar die beschikkingen voor een weergave van de gewisselde stukken. De (verkorte) inhoud van genoemde beschikkingen wordt hieronder bij de feiten weergegeven. Vervolgens is de zaak voortgezet.
De geplande zittingen van 22 juli 2022, 17 november 2022 en 14 maart 2023 hebben geen doorgang gevonden. De vrouw heeft voorafgaand aan de mondelinge behandelingen van
17 november 2022 en 14 maart 2023 een wrakingsverzoek ingediend. De vrouw is in beide verzoeken niet-ontvankelijk verklaard, waarna de wrakingskamer heeft bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.
Bij bericht van 16 juni 2023 heeft de advocaat van de vrouw zich in deze procedure onttrokken. Er heeft zich voor de vrouw geen nieuwe advocaat gesteld.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om de mondelinge behandeling van 11 juli 2023 door te laten gaan, gelet op de duur van deze procedure en het belang dat alle betrokkenen, waaronder ook de kinderen, hebben bij een afronding in eerste aanleg van de nog openstaande verzoeken. De rechtbank neemt daarbij tevens in overweging dat er na november 2022 geen nieuwe stukken meer zijn ingediend.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- het tussentijdsverslag van de bijzondere curator van 30 juni 2022;
- het tweede tussentijdsverslag van de bijzondere curator van 2 september 2022;
- het bericht van de bijzondere curator van 7 november 2022;
- het F9-formulier van 7 november 2022, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het aanvullende verzoek van 15 november 2022 van de zijde van de vrouw.
Op 11 juli 2023 is de behandeling op de zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
- de man met zijn advocaat;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de jeugdbeschermer).

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] 2001 te [plaatsnaam 1] , [land] .
- Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [plaatsnaam 2] ,
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [plaatsnaam 2] .
- De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw.
- Deze rechtbank heeft op 30 juni 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat:
  • de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan het [adres] ( [postcode] ) te [plaatsnaam 2] , met inbegrip van de inboedel;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan de vrouw worden toevertrouwd;
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voorlopig na een opbouw bij de man zijn om het weekend van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur;
  • de man aan de vrouw, met ingang van 30 juli 2020, voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] van € 331,- per maand en ten behoeve van [minderjarige 2] van € 489,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
- Bij beschikking van 5 november 2021 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De verzoeken van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in haar levensonderhoud en tot benoeming van een bijzondere curator zijn afgewezen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van de zorgregeling, de verdere verdeling van de huwelijksgemeenschap en de proceskosten is aangehouden. Daarnaast is bepaald dat:
  • de kinderen de hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
  • de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding een kinderalimentatie van € 426,- per maand ten behoeve van [minderjarige 1] en € 569,- per maand ten behoeve van [minderjarige 2] zal betalen;
  • de vrouw bevoegd is tot voortzetting van de bewoning van de voormalige echtelijke woning gedurende zes maanden na de inschrijving van de echtscheiding;
  • ten aanzien van de woning (kort weergegeven) de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om de woning over te nemen en dat, indien de vrouw daar niet in slaagt, de woning door partijen te koop zal worden aangeboden.
- Bij beschikking van 20 april 2022 van deze rechtbank is, naar aanleiding van een door de kinderen geuite wens, een bijzondere curator over de kinderen benoemd.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 10 mei 2022 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 26 april 2023. Bij beschikking van 14 maart 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd tot 19 januari 2024 en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] verlengd tot 26 april 2024.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 17 mei 2022 zijn de door de vrouw verzochte aanvullingen en verbeteringen van de beschikking van 5 november 2021 afgewezen.

Verzoek en verweer

De vrouw verzoekt nu nog:
- een nader te concretiseren zorgregeling vast te stellen;
- de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen, conform haar voorstel;
- een deskundigenbericht forensische mediation te gelasten;
- de echtelijke woning op grond van artikel 3:178 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor drie jaren onverdeeld te laten;
- te bepalen dat de man een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] dient te voldoen van € 594,- per maand en voor [minderjarige 2] van € 673,56 per maand en wel vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand;
- te bepalen dat de man vanaf het moment dat hij geen hypothecaire lasten voor de echtelijke woning meer voldoet, aan de vrouw een partneralimentatie dient te voldoen van € 1.087,- per maand,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man nu nog zelfstandig:
- te bepalen dat de kinderen bij de man zijn volgens het in punt 6.7 genoemde schema van het (gewijzigde) verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- de verdeling van de huwelijksgemeenschap vast te stellen, conform zijn voorstel,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer tegen de zelfstandige verzoeken van de man.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft alles dat in de vorige beschikkingen is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst de aanvullende verzoeken van
15 november 2022 van de zijde van de vrouw behandelen.
Deskundigenbericht met toepassing van mediation
De vrouw heeft verzocht om forensische mediation te gelasten om, kort gezegd, procederen volgens het “toernooi-model” te voorkomen zonder dat er ruimte en gelegenheid is geweest om het geschil op te lossen.
Het deskundigenbericht met toepassing van mediation (voorheen forensische mediation genoemd) is een onderzoeksmethode waarin tegelijkertijd ruimte is voor mediation. De deskundige verschaft daarbij de rechter informatie, die de rechter nodig heeft voor het nemen van de beslissing. De rechtbank acht zich echter voldoende voorgelicht over de voorliggende verzoeken, zodat er geen grondslag is om een deskundigenbericht te gelasten en de rechtbank dit verzoek van de vrouw zal afwijzen. De rechtbank acht het wel in het belang van partijen en dan met name de kinderen dat er gekeken wordt naar een vorm van hulpverlening ten aanzien van de communicatie tussen partijen. Op de zitting is door de jeugdbeschermer toegelicht dat partijen zijn ingeschreven voor het traject ‘parallel solo ouderschap’ en nummer drie op de wachtlijst zijn. De man heeft aangegeven dat hij aan dit traject zal meewerken. De rechtbank spreekt de hoop uit dat ook de vrouw haar medewerking aan dit traject zal verlenen.
Wijziging kinder- en partneralimentatie
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man een kinderalimentatie voor [minderjarige 1] dient te voldoen van € 594,- per maand en voor [minderjarige 2] van € 673,56 per maand vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de definitieve kinderalimentatie had moeten aanhouden, omdat er nog geen definitieve zorgregeling was vastgesteld.
Ten aanzien van de partneralimentatie heeft de vrouw gesteld dat de rechtbank bij het vaststellen van de partneralimentatie rekening had moeten houden met de periode vanaf het moment dat de man niet meer bijdraagt aan de woonlasten van de echtelijke woning. Daarom heeft zij verzocht te bepalen dat de man vanaf dat moment haar een partneralimentatie dient te voldoen van € 1.087,- per maand.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij (tussen)beschikking van 5 november 2021 heeft de rechtbank in het kader van de echtscheidingsprocedure eindbeslissingen genomen over de kinder- en partneralimentatie. De vrouw heeft geen wijziging van omstandigheden gesteld. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in deze procedure geen aanleiding om de kinder- en partneralimentatie opnieuw te beoordelen, zodat de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk zal verklaren in deze verzoeken.
De echtelijke woning
Bij haar aanvullende verzoek van 15 november 2022 heeft de vrouw verzocht de echtelijke woning voor de duur van drie jaren onverdeeld te laten op grond van artikel 3:178 BW. Nu de rechtbank ook ten aanzien van de echtelijke woning reeds een eindbeslissing heeft genomen in de (tussen)beschikking van 5 november 2021, zal de vrouw ook in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Zorgregeling
In de voorlopige voorzieningen van 30 juli 2020 is bepaald dat de kinderen na een opbouw voorlopig een heel weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man zullen verblijven.
Tijdens de zitting heeft de man toegelicht dat het contact met [minderjarige 2] goed verloopt en dat de voorlopige zorgregeling ten aanzien van hem nog steeds wordt uitgevoerd. Naast deze contactmomenten komt [minderjarige 2] ook iedere woensdagavond bij de man eten en verblijft hij tijdens toetsweken bij hem. Tijdens deze bezoeken blijft hij weleens overnachten. Met [minderjarige 1] heeft de man op dit moment nauwelijks contact. Volgens de man is er geen sprake van ruzie of boosheid, maar is het haar wens om nu geen contact te hebben. Ondanks dat de man nagenoeg geen contact heeft met [minderjarige 1] , heeft hij aangegeven dat hij deze zorgregeling voor beide kinderen wenst vast te stellen.
De vrouw heeft geen recent standpunt ten aanzien van de zorgregeling naar voren gebracht. In de stukken heeft de vrouw aangegeven dat zij van mening is dat er geen zorgregeling met [minderjarige 1] moet worden vastgesteld, nu er geen contact is. Voor [minderjarige 2] meent de vrouw dat een zorgregeling moet worden vastgelegd waarbij [minderjarige 2] om het weekeinde van zondag 12.00 uur tot 17.00 uur bij de man is.
De jeugdbeschermer heeft de kinderen voor het laatst in februari 2023 gesproken. De door de man verzochte regeling ten aanzien van [minderjarige 2] acht de jeugdbeschermer in zijn belang. [minderjarige 1] heeft bij de jeugdbeschermer aangegeven dat zij de situatie erg ingewikkeld vindt en geen vaste regeling wil.
De rechtbank heeft geen standpunt van de bijzondere curator ontvangen, omdat het haar, ondanks diverse pogingen na haar benoeming bij beschikking van 22 april 2022, niet gelukt is om de kinderen te spreken.
De rechtbank stelt voorop dat zij het in het belang van beide kinderen acht dat zij geregeld contact hebben met hun vader. Duidelijk is geworden dat [minderjarige 2] het contact met zijn vader als prettig ervaart, maar ook nog signalen laat zien dat hij niet onbelast contact kan hebben met de man. Ondanks deze voor [minderjarige 2] ingewikkelde situatie, vindt het contact met de man regelmatig plaats. Hoewel de contactmomenten veelal flexibel worden ingepland, ziet de rechtbank met de man een meerwaarde in het bepalen van een duidelijke zorgregeling. Een vastgestelde zorgregeling biedt duidelijkheid en houvast voor alle partijen. De rechtbank acht het dan ook in het belang van [minderjarige 2] om de zorgregeling, zoals door de man verzocht, toe te wijzen.
De rechtbank ziet aanleiding om voor [minderjarige 1] dezelfde regeling vast te stellen, omdat de rechtbank het belangrijk acht dat het contact tussen [minderjarige 1] en haar vader op enig moment weer van de grond komt. De rechtbank benadrukt dat zij de daadwerkelijke invulling van de zorgregeling aan [minderjarige 1] overlaat, zoals zij dat ook heeft aangegeven bij de jeugdbeschermer. Op deze manier zal er feitelijk niks veranderen voor [minderjarige 1] . De man heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij de keuze van [minderjarige 1] respecteert en haar de ruimte zal geven die zij nodig heeft. Hij wil haar niet dwingen en laat haar het tempo bepalen. De rechtbank doet de suggestie dat [minderjarige 1] misschien een keer mee kan gaan met [minderjarige 2] op de woensdagavond.
Over de vakanties overweegt de rechtbank het volgende. De man heeft aangegeven dat de vakanties strijd opleveren tussen de ouders. De rechtbank heeft begrepen dat de man dit punt loslaat, nu er ook in de voorlopige voorzieningen geen vakantieregeling is verzocht. De rechtbank gunt de kinderen dat zij in de vakanties tijd doorbrengen met hun vader. De rechtbank spreekt de hoop uit dat dit in de toekomst mogelijk zal zijn.
Concluderend zal de rechtbank bepalen dat de kinderen bij de man verblijven één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur en iedere woensdag na school, met de mogelijkheid tot overnachting. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen. Gelet op het voorgaande, beschouwt de rechtbank de taak van de bijzondere curator als beëindigd en zal worden beslist als na te melden.
Verdeling van de huwelijksgemeenschap
Zoals reeds in de beschikking van 5 november 2021 naar voren is gekomen, zijn partijen in algehele gemeenschap van goederen getrouwd. De peildatum voor het vaststellen van de omgang van de huwelijksgemeenschap is 30 december 2019. In de beschikking van
5 november 2021 is al een beslissing genomen over de echtelijke woning.
De rechtbank zal in het navolgende nog een beslissing nemen over de volgende – resterende – bestanddelen van de huwelijksgemeenschap:
de inboedel;
de auto;
de bankrekeningen.
Daarnaast dient de rechtbank een oordeel te geven over de vordering van de man op de vrouw met betrekking tot de kosten van de gemeenschappelijke huishouding, de aan de man betaalde belastingteruggaven van de jaren 2019 en 2020 en het aan de man uitgekeerde verzekeringsgeld van het ongeluk van [minderjarige 2] .
Ad a. de inboedel
De man heeft in productie 16 van het bericht van 7 november 2022 een inboedellijst ingediend. De vrouw heeft aangegeven nog een voorstel in te dienen ten aanzien van de verdeling van de inboedel.
De rechtbank constateert dat de vrouw geen voorstel meer heeft gedaan over de wijze van verdeling van de inboedel en geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen het voorstel van de man. De rechtbank ziet daarom aanleiding de door de man ingediende lijst te volgen. Tijdens de zitting heeft de man toegelicht tot welke slotsom zijn inboedellijst leidt. De spullen die aan de man worden toegedeeld hebben een totale waarde van € 4.188,38 en de spullen die aan de vrouw worden toegedeeld een waarde van € 14.744,88. Dat betekent dat de vrouw met een bedrag van € 10.556,50 wordt overbedeeld en dat zij gehouden is om de helft van die waarde aan de man te vergoeden. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw een bedrag van € 5.278,25 aan de man dient te voldoen.
De man heeft toegelicht dat de goederen die hem toekomen nog niet feitelijk in zijn bezit zijn. De goederen moeten door de vrouw aan de man geleverd worden. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw deze goederen vóór 1 oktober 2023 in het bezit van de man zal hebben gesteld. De vrouw dient de man dan ook voor die datum in de gelegenheid te stellen om de betreffende goederen op te halen, op een moment dat het de man schikt.
Ad b. de auto
In bovengenoemde inboedellijst heeft de man ook de auto betrokken. De auto wordt – conform het voorstel van de man – aan de vrouw toegedeeld. Daarmee is de (waarde van de) auto dan ook in de verdeling betrokken.
De man heeft tijdens de zitting toegelicht dat de auto nog steeds op zijn naam staat. Ondanks dat de vrouw gebruikmaakt van de auto, betaalt hij nog steeds kosten voor de auto, zoals belastingen, verzekeringen en boetes. De man heeft een vordering met betrekking tot deze kosten ingediend. De vrouw heeft niks gesteld over de auto.
De rechtbank gaat ervan uit dat de auto vóór 1 oktober 2023 op naam van de vrouw is gesteld. De vrouw dient de kosten vanaf heden voor haar rekening nemen. De kosten gerelateerd aan de auto, die zien op het verleden, zal de rechtbank hierna bespreken bij de kosten van de huishouding.
Ad c. de bankrekeningen
Niet in geschil tussen partijen is dat de saldi van de bankrekeningen tussen partijen verdeeld moeten worden. Er is één rekening op naam van de man, twee rekeningen staan op naam van de vrouw en één rekening op beider naam. De bankrekeningen op naam van de kinderen vallen buiten de verdeling.
Niet in geschil tussen partijen is dat de bankrekeningen worden voortgezet door diegene op wiens naam de rekening staat. Wel is de peildatum voor de verdeling van de saldi in geschil. De man wenst uit te gaan van de peildatum van de samenstelling van de huwelijksgemeenschap en de vrouw van de datum van de feitelijke verdeling. De rechtbank zal uitgaan van dezelfde peildatum als die van de samenstelling (30 december 2019). Partijen hebben beiden informatie over de saldi overgelegd van 31 december 2019. Nu dit slechts één dag verschilt, zal de rechtbank uitgaan van deze datum. De verdeling van de saldi op de bankrekeningen zal als volgt luiden:
Rekening [bankrekening 1]
Het saldo op de rekening [bankrekening 1] , inclusief het spaardeel op naam van de man bedraagt € 4.566,46 (€ 4.540,57 + € 25,89). De rechtbank zal bepalen dat het saldo zal worden toegedeeld aan de man en dat de man de helft van dit bedrag aan de vrouw dient te betalen, te weten een bedrag van € 2.283,23.
Rekening [bankrekening 2]
Het saldo op de rekening [bankrekening 2] , inclusief het spaardeel op naam van de vrouw bedraagt € 1.806,52 (€ 1.241,57 + € 564,95). De rechtbank zal bepalen dat het saldo zal worden toegedeeld aan de vrouw en dat de vrouw de helft van dit bedrag aan de man dient te betalen, te weten een bedrag van € 903,26.
Rekening [bankrekening 3]
Het saldo op de rekening [bankrekening 3] , inclusief het spaardeel op naam van de vrouw bedraagt € 4.378,93 (€ 4.378,42 + € 0,51). De rechtbank zal bepalen dat het saldo zal worden toegedeeld aan de vrouw en dat de vrouw de helft van dit bedrag aan de man dient te betalen, te weten een bedrag van € 2.189,47.
Rekening [bankrekening 4]
Het saldo op de rekening [bankrekening 4] op naam van beide partijen bedraagt
€ 0,93.
De man heeft aangegeven dat hij deze bankrekening niet wenst voort te zetten en heeft onweersproken gesteld dat de vrouw sinds de peildatum gebruikmaakt van de rekening. De man heeft toegelicht dat de creditcard van de vrouw is gekoppeld aan deze rekening, waardoor ook hij kan worden aangesproken om de schulden te betalen die worden gemaakt via haar creditcard. De vrouw heeft over de gezamenlijke rekening geen standpunt ingenomen.
De rechtbank bepaalt dat de vrouw binnen twee weken na de beschikkingsdatum aan de man kenbaar moet maken of zij de rekening wil voortzetten. In dat geval moet zij ervoor zorgen dat de rekening, inclusief creditcardrekening, binnen vier weken op haar naam staat. Indien de vrouw de rekening niet wenst voort te zetten, zal de rekening moeten worden opgeheven. De vrouw dient ervoor zorg te dragen dat de bank akkoord gaat met opheffing van de rekening. Nu de man onweersproken heeft gesteld dat de vrouw gebruikmaakt van de rekening sinds de peildatum, zal voor beide opties (overname of opzegging) gelden dat het saldo zal worden toegedeeld aan de vrouw. De vrouw zal de helft van het saldo op 31 december 2019, te weten € 0,47, aan de man moeten betalen.
Conclusie
Voorgaande uitgangspunten leiden tot de volgende slotsom. De man moet aan de vrouw een bedrag van € 2.283,23 betalen. De vrouw moet aan de man een bedrag van € 3.093,20 (€ 903,26 + € 2.189,47 + € 0,47) betalen. Na verrekening van deze bedragen zal de vrouw nog een bedrag van € 809,97 aan de man moeten betalen.
De belastingteruggaven
Volgens de vrouw heeft de man belastingteruggaven ontvangen over de jaren 2019 en 2020. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man de helft daarvan aan de vrouw zal betalen.
De man heeft toegelicht dat de teruggave van 2019 ziet op de belastingbetalingen van het jaar 2018. Deze teruggave is in 2019 door partijen ontvangen. De rechtbank overweegt dat deze teruggave is verdisconteerd in de saldi op de bankrekeningen die hierboven al zijn verdeeld. De teruggave in 2020 ziet op het jaar 2019 en zal wel tussen partijen verdeeld moeten worden. Nu hierover geen informatie is overgelegd, is niet duidelijk wie van partijen welk bedrag aan de andere partij verschuldigd is. Partijen zullen elkaar daarover moeten inlichten, waarbij geldt dat de man en de vrouw ieder de helft van de belastingteruggave over 2019 toekomt. Partijen zijn dan ook gehouden die helft aan de andere partij te betalen.
Kosten huishouding man
Bij bericht van 7 november 2022 heeft de man in producties 17.1 (kopieën bankafschriften) en 17.2 (excell overzicht van alle betalingen) een overzicht ingediend van de door hem betaalde gemeenschappelijke lasten ter hoogte van een bedrag van € 66.698,99. De door de man verrichte betalingen zien op de periode 2 januari 2020 tot 1 november 2022.
Periode 2 januari 2020 tot 30 juli 2020
Op 30 juli 2020 zijn er door de rechtbank voorlopige voorzieningen getroffen. Daarvoor hebben partijen geen afspraken gemaakt over betalingen van gezamenlijke lasten. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:81 BW echtgenoten elkaar ‘het nodige’ dienen te verschaffen, wat in artikel 1:84 BW is uitgewerkt als ‘de kosten der huishouding’. De echtgenoten dienen deze kosten te dragen, kort gezegd, naar rato van het eigen inkomen, en voor zover deze inkomens ontoereikend zijn, naar rato van het eigen vermogen, behoudens indien bijzondere omstandigheden zich hiertegen verzetten. Het bepaalde in deze artikelen houdt zijn werking tot de ontbinding van het huwelijk. Het huwelijk van partijen is ontbonden op 14 maart 2022, door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Om de kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid te kunnen verdelen, moet de rechtbank om te beginnen kunnen vaststellen in welke verhouding de inkomens van partijen tot elkaar staan. Nu de man niets heeft gesteld of onderbouwd ten aanzien van de inkomens van partijen ten tijde van de gemeenschappelijke huishouding, en de rechtbank de verhouding ook niet kan vaststellen, is het voor de rechtbank niet mogelijk om de gestelde kosten van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid van inkomen tussen partijen te verdelen over deze periode.
Periode van 30 juli 2020 tot 14 maart 2022 (periode voorlopige voorzieningen)
In de beschikking van de voorlopige voorzieningen van 30 jul 2020 is bij de berekening van de draagkracht van de man rekening gehouden met het feit dat hij, naast de kinderalimentatie en zijn eigen lasten, de volledige woonlasten (hypotheekaflossing en hypotheekrente) van de voormalige echtelijke woning zou betalen. Dat betekent dat gedurende voormelde periode deze kosten enkel en alleen voor rekening van de man komen en niet verrekend dienen te worden met de vrouw.
Het overzicht dat de man heeft ingediend bevat verschillende kostenposten die de man in deze periode aanvullend heeft betaald, waartoe hij niet gehouden was, omdat hij daartoe geen draagkracht had. Vanaf het moment dat de voorlopige voorzieningen waren getroffen, was de vrouw gehouden deze kosten zelf te betalen. Zoals blijkt uit het overzicht gaat het (onder meer) om de kosten van de auto (inclusief boetes), de contributie van [minderjarige 1] voor de hockey, de telefoonkosten van de kinderen, de telefoonkosten bij Vodafone en Libertel, de premie inboedelverzekering, de gebruikerslasten van de woning, de helft van de opstalverzekering en de helft van de bijdrage aan de VVE. Deze door de man verrichte, onverschuldigde, betalingen bieden een grondslag tot terugvordering van deze kosten van de vrouw. Hoewel de stukken al langere tijd bekend zijn en de vrouw genoeg tijd heeft gehad om op de stukken te reageren, heeft de vrouw het door de man ingediende overzicht niet betwist en geen verweer gevoerd.
Periode vanaf 14 maart 2022 tot 1 november 2022 (na inschrijving van de echtscheidingsbeschikkingen in de registers van de burgerlijke stand)
Vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, te weten 14 maart 2022, was de man gehouden om nog maar de helft te betalen van de eigenaarslasten en helft van de hypotheekrente- en aflossing van de voormalig echtelijke woning. De man is echter voornoemde kosten volledig blijven betalen. Daarnaast heeft de man ook nog andere kosten betaald die voor rekening van de vrouw dienden te komen. De man heeft op vraag waarom hij deze lasten nog heeft doorbetaald, aangegeven dat hij vreest dat als hij de lasten niet voor zijn rekening neemt, dat het van invloed zal zijn op zijn contact met de kinderen.
Conclusie
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen en overweegt hiertoe als volgt.
De man heeft recht op een vergoeding voor de onverschuldigde betalingen die hij na de periode van 14 maart 2022 ten behoeve van de vrouw heeft gedaan en hij heeft daarmee een vordering op de vrouw. De rechtbank kan echter, op grond van het door de man overgelegde overzicht de hoogte van deze vordering niet vaststellen, doordat het overzicht van de man niet sluitend is. Volgens de man is het overzicht een ‘exacte uitdraai’ van de totale kosten, maar de man heeft bij de door hem opgevoerde betaalde hypotheekrente geen rekening gehouden met de fiscale teruggaven. De man heeft de rechtbank ook niet geïnformeerd hoe de betaling van de hypotheekrente fiscaal is verwerkt, zodat onduidelijk is wie van partijen welk fiscaal voordeel heeft genoten. Nu het overzicht van de man daarnaast bestaat uit een excell document van 21 pagina’s met een opsomming van alle kosten, is het voor de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen welk bedrag de vrouw, naast de betaling van de hypotheekrente en -aflossing, aan de man verschuldigd is, nu de man hierover geen apart standpunt heeft ingenomen en de kosten niet per periode en onderdeel heeft uitgesplitst. Daarom kan de rechtbank niet zien met welk bedrag zij rekening dient te houden. Ondanks dat de rechtbank geen bedrag kan koppelen aan de vordering van de man op de vrouw, wil de rechtbank de vrouw wel meegeven dat, nu de kosten nog steeds doorlopen, de regresvordering oploopt tot een aanzienlijk bedrag en de vrouw deze kosten uiteindelijk wel aan de man verschuldigd is.
Uitkering verzekering ongeluk [minderjarige 2]
heeft een ongeluk gehad waarbij zijn telefoon, fiets en kleding zijn beschadigd. Volgens de vrouw is de uitkering van de verzekering aan de man betaald en heeft hij geweigerd dit aan de vrouw te vergoeden. De vrouw heeft van haar eigen geld een nieuwe telefoon, fiets en kleding gekocht voor [minderjarige 2] .
De man heeft tijdens de zitting toegelicht dat de beschadigde telefoon van [minderjarige 2] door hem is betaald en dat het daaraan verbonden abonnement na het ongeluk door hem is doorbetaald. De man heeft, net als de vrouw, ook een nieuwe fiets heeft gekocht voor [minderjarige 2] na het ongeluk.
De rechtbank overweegt dat de vrouw ter onderbouwing van haar standpunt enkel in productie 17 een whatsappbericht tussen partijen heeft overgelegd. Vaststaat dat het om een materiële schadevergoeding gaat. Het had op de weg van de vrouw gelegen om haar vordering met bewijsstukken nader te onderbouwen, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de man. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dit verzoek van de vrouw afwijzen.
Gebruiksvergoeding
De man heeft verzocht een gebruiksvergoeding te bepalen van 4% van de overwaarde van de woning op jaarbasis, dan wel een andere passende vergoeding. De vrouw acht een percentage van 0,5% van de overwaarde op dit moment redelijk.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man recht heeft op een gebruiksvergoeding. Partijen twisten nog over de hoogte daarvan. De rechtbank zal in redelijkheid uitgaan van een bedrag van 2% van de overwaarde van de woning. De echtelijke woning is in mei 2022 getaxeerd op een bedrag van € 675.000,-. De hypotheek van de woning bedraagt nog € 395.000,-. De overwaarde is op dit moment dus minimaal € 280.000,-. De man heeft recht op de helft van de overwaarde, zijnde € 140.000,-, zodat met inachtneming van het hierboven overwogen percentage, de gebruiksvergoeding neerkomt op een jaarlijkse vergoeding van € 2.800,-, te weten € 233,- per maand. De rechtbank zal, gelet op het door de man ingenomen standpunt, als ingangsdatum van deze vergoeding de datum van inschrijving van de echtscheiding, te weten 14 maart 2022, hanteren. Gelet op het feit dat de man het daartoe strekkende verzoek op 30 juni 2021 heeft ingediend, heeft de vrouw vanaf de datum van de inschrijving van de echtscheiding rekening moeten houden met een door haar aan de man te betalen gebruiksvergoeding. De rechtbank zal aldus beslissen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 te [plaatsnaam 2] , en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 te [plaatsnaam 2] , bij de man zullen verblijven één weekend per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur en iedere woensdag na school, met de mogelijkheid tot overnachting;
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap als volgt vast, in die zin dat:
- aan de man en de vrouw ieder de helft van de belastingteruggave over 2019 toekomt;
- de inboedel en de auto conform de aangehechte inboedellijst worden verdeeld, waarbij geldt dat:
- de vrouw aan de man uit hoofde van overbedeling een bedrag dient te betalen van
€ 5.278,25;
- de auto vóór 1 oktober 2023 op naam van de vrouw dient te zijn gesteld en dat beide partijen aan deze tenaamstelling hun medewerking dienen te verlenen;
- de vrouw de aan de man toegedeelde goederen dient te leveren vóór 1 oktober 2023 door de man voor die datum in de gelegenheid te stellen om de betreffende goederen op te halen, op een moment dat het de man schikt;
- ten aanzien van de bankrekeningen:
- aan de vrouw worden toegedeeld (de saldi op) de bankrekeningen [bankrekening 2] , [bankrekening 3] en [bankrekening 4] , met dien verstande dat ten aanzien van de laatstgenoemde bankrekening de vrouw de overweging dient te volgen zoals vermeld op bladzijde 7 van deze beschikking;
- aan de man wordt toegedeeld (het saldo op) de bankrekening [bankrekening 1] ;
- de vrouw dient na verrekening van de saldi aan de man te betalen een bedrag van
€ 809,97;
veroordeelt de vrouw tot het voldoen van een gebruiksvergoeding van € 233,- per maand vanaf 14 maart 2022 tot de datum waarop het aandeel van de man in de woning aan het [adres] ( [postcode] ) te Den Haag wordt geleverd aan de vrouw dan wel tot de datum waarop genoemde woning wordt geleverd aan een derde bij verkoop van de echtelijke woning;
verstaat dat drs. J.L. van Wesemael-Smit als bijzondere curator de aan haar verstrekte opdracht naar vermogen heeft voldaan en beschouwt haar opdracht derhalve als beëindigd;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.S.F. de Nijs, C.L. Strop en K.M. Crooij – Heins, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. V.K.M. Hanssen als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 12 september 2023.