In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag en de afwijzing van deze aanvraag. Eiser, geboren in 1997 en van Mauritaanse nationaliteit, diende op 29 september 2020 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in. Na een lange periode zonder besluit, heeft hij op 12 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 21 maart 2023 de aanvraag afgewezen als ongegrond, wat eiser ook aanvecht.
De rechtbank heeft de zaak op 28 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. Eiser heeft zijn asielrelaas toegelicht, waarin hij stelt dat hij als slaaf voor Arabieren heeft gewerkt en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Mauritanië. Verweerder heeft echter de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn deelname aan demonstraties en de daaropvolgende arrestatie in twijfel getrokken. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling en dat hij geen reëel risico loopt op ernstige schade.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat de wettelijke beslistermijn was overschreden. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 21 maart 2023 ongegrond en het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.