ECLI:NL:RBDHA:2023:21608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL22.18056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag en de afwijzing van deze aanvraag. Eiser, geboren in 1997 en van Mauritaanse nationaliteit, diende op 29 september 2020 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in. Na een lange periode zonder besluit, heeft hij op 12 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 21 maart 2023 de aanvraag afgewezen als ongegrond, wat eiser ook aanvecht.

De rechtbank heeft de zaak op 28 september 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk. Eiser heeft zijn asielrelaas toegelicht, waarin hij stelt dat hij als slaaf voor Arabieren heeft gewerkt en dat hij vreest voor vervolging bij terugkeer naar Mauritanië. Verweerder heeft echter de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn deelname aan demonstraties en de daaropvolgende arrestatie in twijfel getrokken. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling en dat hij geen reëel risico loopt op ernstige schade.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld tot betaling van de proceskosten, omdat de wettelijke beslistermijn was overschreden. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit van 21 maart 2023 ongegrond en het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18056

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. T. Bruinsma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag en de afwijzing van deze asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 29 september 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op 12 september 2022 heeft hij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 21 maart 2023 de aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Het beroep is ook gericht tegen de afwijzing.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Kebe als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1997 en heeft de Mauritaanse nationaliteit. Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Hij werkte als slaaf voor de Arabieren. In 2011 heeft hij meegelopen in een demonstratie. Tijdens deze demonstratie heeft hij gezien hoe een vriend van hem, [naam], is doodgeschoten door een commandant. Eiser is tijdens de demonstratie opgepakt en heeft twee jaar vastgezeten. Na zijn vrijlating hebben de ouders van [naam] hem gevraagd te getuigen tegen de commandant, wat hij heeft geweigerd. Eiser vreest bij terugkeer weer in detentie te belanden. Ook vreest hij problemen te krijgen met de familie van [naam] vanwege zijn weigering te getuigen.
3. Verweerder heeft de volgende elementen uit eisers asielrelaas relevant geacht:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
deelname aan de demonstraties in Maghama, Mauritanië en daaropvolgend de arrestatie en het gevangenisverblijf;
problemen met de familie van [naam];
slaaf voor de Arabieren.
Verweerder vindt eisers deelname aan de demonstraties, de daaropvolgende arrestatie en het gevangenisverblijf niet geloofwaardig. Ook de problemen met de familie van [naam] acht verweerder niet geloofwaardig. Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst vindt verweerder geloofwaardig, alsook dat hij als slaaf voor de Arabieren heeft gewerkt, maar hieruit volgt volgens verweerder niet dat eiser gegronde vrees heeft voor vervolging. Verweerder concludeert dat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt en heeft zijn asielaanvraag afgewezen als ongegrond.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn deelname aan de demonstraties ongeloofwaardig heeft gevonden. Hij heeft toegelicht dat hij ondanks zijn jonge leeftijd beweegredenen had om eraan mee te doen. Van tegenstrijdige verklaringen is ook geen sprake. Dat hij zich de overlijdensdatum van [naam] niet kan herinneren mag hem niet worden tegengeworpen en evenmin kan hem worden tegengeworpen dat hij onvoldoende verklaard zou hebben over de demonstraties. Tot slot verzoekt eiser een proceskostenvergoeding vanwege het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Deelname aan de demonstraties, de arrestatie en het gevangenisverblijf
5. Eisers betoog dat hem gelet op zijn hoofdpijnklachten tijdens het nader gehoor, zijn jonge leeftijd, beperkte scholing en het feit dat de gebeurtenissen zich tien jaar geleden hebben afgespeeld, niet kan worden tegengeworpen dat hij onvoldoende heeft verklaard, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat in het rapport van het nader gehoor te lezen is dat de gehoormedewerker het medisch advies van MediFirst met eiser heeft besproken. Ook staat in het rapport van het nader gehoor dat tijdens het gehoor op meerdere momenten aandacht is geweest voor de hoofdpijnklachten van eiser, dat er pauzes zijn ingelast en dat het gehoor in overleg met eiser is doorgezet. Uit het rapport van het nader gehoor kan niet worden opgemaakt dat eiser niet goed heeft kunnen verklaren. Verder vormt de demonstratie de kern van eisers asielrelaas, zodat verweerder ondanks zijn jonge leeftijd, gebrek aan scholing en het tijdsverloop, van eiser mocht verwachten dat hij hier meer over kan verklaren dan hij heeft gedaan.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de deelname van eiser aan de demonstraties in Maghama, Mauritanië ongeloofwaardig heeft kunnen vinden. Verweerder heeft er allereerst op kunnen wijzen dat het overlijden van [naam] in openbare bronnen wordt vermeld. Gelet daarop, en omdat eiser geen documenten heeft overgelegd, is van belang dat eiser geloofwaardig en gedetailleerd kan verklaren over zijn eigen ervaringen en de deelname aan de demonstratie. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser hier niet in is geslaagd. Zo heeft eiser over de gang van zaken en zijn rol tijdens de demonstraties enkel verklaard dat hij en andere demonstranten met stenen gooiden en boos waren. Daarnaast wist eiser niet welke politieke beweging de demonstraties organiseerde. Ook bleek eiser er niet van op de hoogte dat [naam] een mensenrechtenactivist was die betrokken was bij de burgerbeweging ‘Touche pas à ma nationalité’, die de demonstratie ook organiseerde. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen vinden dat dit sterke afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser over hun vriendschap en zijn deelname aan de demonstratie.
5.2.
Eiser heeft in de zienswijze en in beroep het standpunt ingenomen dat hij niet heeft verklaard dat hij met [naam] naar de demonstratie ging, hij niet weet of [naam] überhaupt heeft geweten dat eiser ook bij de demonstratie aanwezig was en dat hij niet eenzelfde mate van vriendschap met [naam] had als met diens jongere broertje. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dit tegenstrijdig is met eisers eerdere verklaringen. Zo heeft eiser verklaard dat hij en [naam] samen bij de demonstratie aankwamen [1] , dat hij tijdens de demonstratie naast [naam] stond en dat [naam] boven op hem kwam liggen toen hij werd neergeschoten [2] . Ook heeft hij verklaard dat de familie van [naam] boos op hem is omdat hij samen met hem bij de demonstratie was [3] . Verder maakt de latere stelling van eiser, dat hij een hechtere band had met het jongere broertje van [naam], gelet op zijn eerdere verklaringen, niet dat verweerder niet van eiser mocht verwachten dat hij ervan op de hoogte was dat [naam] een mensenrechtenactivist was en lid van de beweging die de demonstratie organiseerde.
5.3.
Nu verweerder de deelname aan de demonstratie ongeloofwaardig heeft kunnen vinden, heeft verweerder in het verlengde daarvan de arrestatie, de detentie en de problemen met de familie van [naam] ook ongeloofwaardig kunnen vinden.
Slaaf voor de Arabieren.
6. Verweerder heeft deze verklaringen weliswaar geloofwaardig geacht, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat eiser in verband hiermee als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt, dan wel dat eiser bij terugkeer naar Mauritanië een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft hiertegen geen beroepsgronden gericht.
Ten aanzien van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
7. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn op 29 maart 2021 is verstreken en eiser verweerder bij brief van 8 augustus 2022 in gebreke heeft gesteld. Hierna zijn er meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 12 september 2022 beroep heeft ingesteld. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder bij besluit van 21 maart 2023 alsnog op eisers aanvraag heeft beslist.
7.1.
Nu verweerder op eisers aanvraag heeft beslist, is het belang van eiser bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag komen te vervallen. Het beroep voor zover dat gericht is tegen niet tijdig beslissen is daarom niet-ontvankelijk.
7.2.
Nu de wettelijke beslistermijn door verweerder is overschreden en pas na overschrijding van deze termijn een besluit op de aanvraag van eiser is genomen, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1/2). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als ongegrond.
Het beroep tegen het besluit van 21 maart 2023 is ongegrond. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep, zover dat is gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 837,-
  • het beroep, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit van 21 maart 2023, ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend
binnen 4 wekenna de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Nader gehoor, pagina 8.
2.Nader gehoor, pagina 4.
3.Nader gehoor, pagina 5.