ECLI:NL:RBDHA:2023:21566

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
NL23.8529 en NL23.8530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel en terugkeerbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2023 uitspraak gedaan in de zaken NL23.8529 en NL23.8530, waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 28 mei 2019, hield in dat de aanvraag van de eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling werd gesteld. Tevens werd er een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De eiser had op 22 december 2018 een asielaanvraag ingediend, maar was niet verschenen bij het gehoor en had op 26 december 2018 de opvanglocatie verlaten.

De rechtbank heeft het beroep, samen met een verzoek om een voorlopige voorziening, behandeld op 4 juli 2023. De gemachtigden van zowel de eiser als de verweerder waren aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze aan de eiser bekend is gemaakt, waardoor de termijn voor het instellen van beroep pas begon te lopen na de bekendmaking van een aanvullend terugkeerbesluit op 7 maart 2023. De gemachtigde van de eiser heeft op 20 maart 2023 beroep ingesteld, wat resulteerde in een termijnoverschrijding.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen verschoonbaarheid voor deze termijnoverschrijding is aangetoond, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.8529 en NL23.8530

uitspraak van de enkelvoudige kamer / voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: 286.727.4586
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Pourjalili).

ProcesverloopBij besluit van 28 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld. Ook is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de voorlopige voorziening, op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft op 22 december 2018 een asielaanvraag ingediend. Eiser is niet verschenen bij het gehoor. Op 26 december 2018 is er een bericht van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers ontvangen waaruit bleek dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken (MOB-melding). Op 15 mei 2019 heeft verweerder een voornemen uitgebracht. Eiser heeft hiertegen geen zienswijze ingebracht. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag buiten behandeling gesteld en een terugkeerbesluit opgelegd, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en zal onderduiken. Omdat eiser Nederland direct dient te verlaten is ook een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser voert aan dat verweerder met een enkele verwijzing naar het voornemen, het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verder verwijst eiser naar de uitspraak [2] van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 27 maart 2023, waarin is geoordeeld dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [3] in het bestreden besluit opgenomen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of het door eiser ingediende beroepschrift ontvankelijk is.
De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit is genomen op 28 mei 2019. Eiser had binnen één week na bekendmaking van het besluit beroep moeten instellen bij de rechtbank [4] . Dat is anders indien het bestreden besluit niet op de juiste wijze is bekendgemaakt. Daar is in dit geval sprake van. De rechtbank heeft in de door eiser genoemde uitspraak van 27 maart 2023 geoordeeld dat het bestreden besluit niet op de voorgeschreven wijze aan eiser is bekendgemaakt.
Verder is er bij besluit van 7 maart 2023 een aanvullend terugkeerbesluit aan eiser opgelegd.
4. Omdat het bestreden besluit niet op de juiste wijze aan eiser bekend is gemaakt, gaat de rechtbank er, gelet op hetgeen hierover op zitting is besproken, van uit dat eiser niet eerder dan met het besluit van 7 maart 2023 bekend is geworden met het in het bestreden besluit opgenomen terugkeerbesluit. De termijn voor het instellen van beroep is dan ook op dat moment aangevangen. De gemachtigde van eiser heeft op 20 maart 2023 beroep ingesteld. Dit betekent dat er sprake is van een termijnoverschrijding. Van verschoonbaarheid hiervan is niet gebleken. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Omdat op het beroep is beslist, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak op het beroep kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Dat volgt uit artikel 69, tweede lid, aanhef en onder e, van de Vw en artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.