ECLI:NL:RBDHA:2023:21553

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
C/09/642785 / FA RK 23-1125
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van voorlopige zorgregeling in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 maart 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure waarin de voorlopige zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige] werd gewijzigd. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om wijziging van de voorlopige zorgregeling, omdat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking van 6 december 2022 zijn veranderd. De man, belanghebbende, heeft verweer gevoerd tegen deze wijziging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn verslechterd, onder andere door een incident waarbij de man de auto van de vrouw in brand heeft gestoken. Dit heeft geleid tot een situatie waarin de vrouw zich niet veilig voelt om [minderjarige] bij de man achter te laten.

De rechtbank heeft de voorlopige zorgregeling herbeoordeeld en vastgesteld dat de huidige regeling niet langer in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank heeft de ouders de mogelijkheid geboden om deel te nemen aan een hulpverleningstraject om de zorgregeling verder vorm te geven. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de zorgregeling uit te breiden, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat een co-ouderschapsregeling momenteel niet in het belang van [minderjarige] is, gezien de onveilige situatie tussen de ouders.

De rechtbank heeft uiteindelijk een nieuwe voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] in de ene week bij de man verblijft van maandag na het kinderdagverblijf tot woensdagochtend, en in de andere week op dinsdag van 07:30 uur tot 18:30 uur. De rechtbank heeft ook bepaald dat de ouders zich moeten aanmelden voor ouderschapsbemiddeling en dat de Raad voor de Kinderbescherming betrokken blijft bij de situatie. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de man tot wijziging van de kinderalimentatie is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-1125
Zaaknummer: C/09/642785
Datum beschikking: 30 maart 2023

Wijziging voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 15 februari 2023 ingekomen verzoek van:

[verzoekster] ,

de vrouw,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Schreurs te Alpen aan den Rijn.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.J. van der Klei te Bennebroek.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift met zelfstandig verzoek;
- het bericht van 8 maart 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw;
- het bericht van 10 maart 2023, met bijlagen, van de zijde van de vrouw.
Op 13 maart 2023 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vrouw met haar advocaat;
- de man met zijn advocaat;
- [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).

Verzoek en verweer

Bij beschikking van deze rechtbank van 6 december 2022 is bepaald dat:
- de man en de vrouw voorlopig de zorg over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , delen in een ritme waarbij de man wekelijks van maandagmiddag uit het kinderdagverblijf (rond 17.00 uur) tot woensdagochtend naar het kinderdagverblijf de zorg voor [minderjarige] heeft en daarnaast in de even weken van vrijdag uit het kinderdagverblijf (rond 17.00 uur) tot zondag 10.00 uur en in de oneven weken van vrijdag uit het kinderdagverblijf (rond 17.00 uur) tot zaterdag 12.30 uur, en waarbij de vrouw op de andere momenten de zorg voor [minderjarige] heeft;
- de man aan de vrouw voorlopig een bijdrage betaalt van € 1.000,- per maand als bijdrage in de kosten van [minderjarige] en in de kosten van de gezamenlijke woning.
De vrouw verzoekt voormelde beschikking te wijzigen in die zin dat de rechtbank nu:
- bepaalt dat [minderjarige] voorlopig iedere dinsdag van 07:30 uur tot 18:30 uur bij de man zal zijn, waarbij de moeder van de man tevens aanwezig zal zijn en onder de bepaling dat de vrouw [minderjarige] brengt naar de Plus-supermarkt te [woonplaats] en hier weer ophaalt en waarbij de moeder van de man [minderjarige] ook ophaalt en weer terugbrengt.
De vrouw doet haar verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden zijn gewijzigd.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Tevens verzoekt de man zelfstandig voormelde beschikking te wijzigen in die zin dat de rechtbank nu:
- bepaalt dat [minderjarige] wekelijks van maandag na het kinderdagverblijf (rond 17:00 uur) tot en met woensdagochtend bij de man verblijft en daarnaast om de week een weekend vanaf vrijdagmiddag 17:00 uur tot en met woensdagochtend erop en de helft van alle schoolvakanties, feestdagen en bijzondere feestdagen;
- een door de vrouw aan de man te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 91,- per maand vaststelt, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Beoordeling

Voorlopige zorgregeling
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 824, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een beschikking inhoudende voorlopige voorzieningen worden gewijzigd of ingetrokken indien de omstandigheden na het geven van de beschikking zijn gewijzigd of indien bij het geven van de beschikking in zodanige mate van onjuiste of onvolledige
gegevens is uitgegaan dat, alle betrokken belangen in aanmerking genomen, de voorlopige voorzieningen niet in stand kunnen blijven.
Bij de toepassing van dit artikel geldt dat niet bij elke onjuistheid of onvolledigheid wijziging van de voorziening mogelijk is. Immers, met het opnemen van de zinsnede ‘in zodanige mate’ en ‘alle betrokken belangen in aanmerking genomen’ heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat niet iedere onjuistheid of onvolledigheid van gegevens waarvan de rechtbank is uitgegaan tot een wijziging of intrekking kan leiden. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het moet gaan om evidente, zeer sprekende gevallen en dat de wetgever een eventuele wijzigingsmogelijkheid aan een streng criterium heeft willen binden. Zou dit anders zijn, dan zou een verzoek tot wijziging van voorlopige voorzieningen kunnen worden gebruikt om een verzuim te herstellen of zou een verkapt hoger beroep mogelijk zijn, wat niet de bedoeling is.
De vrouw stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 824 lid 2 Rv zodat de zorgregeling zoals vastgesteld in de beschikking van deze rechtbank van
6 december 2022 niet langer kan voortduren. De wijziging van omstandigheden is volgens de vrouw gelegen in het feit dat de verhoudingen sindsdien ernstig zijn verslechterd. De man heeft op 4 december 2022 de auto van de vrouw in brand gestoken en is daarvoor inmiddels ook veroordeeld. De vrouw is de dag erna verhuisd uit angst voor de man. De vrouw geeft aan dat de man veel woede jegens haar voelt en continu dreigementen uit naar haar. Hij probeert haar in een kwaad daglicht te stellen door drugs in haar huis te verstoppen en dreigt [minderjarige] van haar af te pakken, aldus de vrouw. Naast de problematiek tussen partijen, kan de vrouw [minderjarige] op dit moment niet met een rustig gevoel bij de man achter laten. Het gaat niet goed met de man, omdat hij erg veel werkt en weinig prikkels kan hebben. Er is volgens de vrouw ook sprake van drank- en drugsmisbruik.
Partijen zijn met behulp van de hulpverleningsinstanties een tijdelijke zorgregeling overeengekomen, die in houdt dat [minderjarige] op dinsdag bij de man zal zijn van 07:30 uur tot 18:30 uur. De moeder van de man is ook aanwezig tijdens de contactmomenten. Deze regeling loopt sinds 3 januari 2023. De vrouw verzoekt deze voorlopige zorgregeling vast te leggen.
De man erkent dat hij de auto van de vrouw in brand heeft gestoken, maar geeft aan dat hij hier erg veel spijt van heeft en dat hij de brand zelf meteen heeft geblust. De man stelt dat hij niet emotioneel instabiel is en dat de situatie bij hem veilig is voor [minderjarige] . De man ontkent dat partijen tot nieuwe afspraken ten aanzien van de zorgregeling zijn gekomen. Volgens hem heeft de vrouw dit eenzijdig besloten en had de man geen andere keuze dan deze regeling te volgen. Er zijn geen contra-indicaties dat [minderjarige] niet vaker bij de man zou kunnen zijn. De man ontkent dat er sprake is van drugsgebruik en stelt dat het juist de vrouw is die drugs gebruikt. Hij heeft al vaker drugs aangetroffen in haar huis. Als gevolg van haar drugsgebruik is de vrouw wispelturig en heeft zij last van stemmingswisselingen. De man acht het in het belang van [minderjarige] dat zij beide ouders evenveel ziet en wenst een co-ouderschapsregeling vast te leggen.
De voorlopige zorgregeling, zoals deze is vastgesteld in de beschikking van 6 december 2022 gaat uit van de situatie dat partijen nog gezamenlijk in de echtelijke woning verbleven. Inmiddels is deze situatie gewijzigd en is ook duidelijk geworden dat het partijen niet lukt om in onderling overleg tot een andere regeling te komen. De standpunten van partijen ten aanzien van de zorgregeling staan lijnrecht tegenover elkaar. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden welke moet leiden tot een herbeoordeling van de voorlopige zorgregeling. De rechtbank zal de vrouw daarom ontvangen in haar verzoek.
Inhoudelijk
De Raad heeft tijdens de zitting geadviseerd om te kijken naar een verdere uitbreiding van de huidige voorlopige zorgregeling. Mede gelet op haar jonge leeftijd is het voor [minderjarige] belangrijk dat zij regelmatig contact heeft met beide ouders. Daarnaast heeft de Raad geadviseerd dat de ouders zich aanmelden bij een hulpverleningstraject, zodat zij kunnen werken aan het verder (veilig) vormgeven van de zorgregeling.
Beide ouders hebben op de zitting de bereidheid uitgesproken om deel te nemen aan het traject ouderschapsbemiddeling. De rechtbank zal de ouders in de gelegenheid stellen deel te nemen aan dit traject, zoals blijkt uit het proces-verbaal van doorverwijzing dat aan deze beschikking is gehecht. Dit proces-verbaal is al per email verzonden naar Jeugdteams Leidse Regio voor deelname aan voornoemd traject en aanmelding bij de betreffende uitvoerende hulpverleningsinstantie. De rechtbank zal (een kennisgeving van) deze beschikking per post zenden aan Jeugdteams Leidse Regio.
Omdat de wachtlijsten bij Jeugdteams Leidse Regio lang zijn en partijen daar naar alle waarschijnlijkheid pas in het najaar terecht kunnen, heeft de vrouw tijdens de zitting aan de man toestemming verleend om via de huisarts van [minderjarige] te bekijken of er andere hulpverlening op kortere termijn kan worden ingezet.
De rechtbank verzoekt de ouders om de rechtbank tijdig te informeren over het verloop van voornoemd traject. Van de uitvoerende hulpverleningsinstantie verwacht de rechtbank dat – zoals op de zitting met de ouders is besproken – zij de eindrapportage over het verloop van het traject indient
in de reeds aanhangige procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschapop de hierna vermelde wijze.
Als het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat dient de instantie de eindrapportage ook tegelijkertijd te zenden aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). Aan de hand van de eindrapportage zal de Raad bezien of er een onderzoek van de Raad noodzakelijk is. De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank hierover te informeren
in de bodemprocedureen, indien de Raad onderzoek noodzakelijk acht, dit te verrichten en daarvan bij de rechtbank een rapport in te dienen. Deze beschikking geldt als voorwaardelijke opdracht aan de Raad om een onderzoek te verrichten voor het geval dat het traject volgens de uitvoerende hulpverleningsinstantie niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
Ten aanzien van de wijziging van de zorgregeling zoals die nu feitelijk loopt is de rechtbank met de Raad van oordeel dat een uitbreiding daarvan in het belang van [minderjarige] is. Ondanks de heftige tijd waar de ouders momenteel doorheen gaan, zullen zij zich moeten realiseren dat [minderjarige] nog erg jong is en haar beide ouders nodig heeft. Een zorgregeling waarbij [minderjarige] haar vader één dag in de week ziet acht de rechtbank te weinig. Daar staat tegenover dat de verhouding tussen partijen ernstig is verstoord en dat zij elkaar over en weer niet vertrouwen. Bij de vrouw leeft een grote angst richting de man. Deze factoren maken dat een co-ouderschapsregeling voor [minderjarige] nu niet in haar belang is. De ouders zullen eerst met elkaar in gesprek moeten gaan om te kijken hoe zij het vertrouwen in elkaar kunnen herstellen. Voor de rechtbank is het van belang dat niet is gebleken dat de veiligheid van [minderjarige] niet is gewaarborgd als zij bij de man is. De man is in behandeling bij De Waag en wordt begeleid door een reclasseringsambtenaar die hem kan helpen bij het reguleren van zijn emoties
Onder de huidige omstandigheden acht de rechtbank de volgende voorlopige zorgregeling het meest aangewezen. [minderjarige] zal in de ene week bij de man verblijven van maandag na het kinderdagverblijf (rond 17:00 uur) tot woensdagochtend 08:00 uur en in de andere week op dinsdag van 07:30 uur tot 18:30 uur. Wanneer [minderjarige] niet naar het kinderdagverblijf gaat, zal het wisselmoment plaatsvinden bij de Plus supermarkt in [woonplaats] waarbij de vrouw en de moeder van de man halen en brengen zoals het nu ook al is geregeld. De rechtbank zal deze regeling als voorlopige zorgregeling vastleggen.
Voorlopige kinderalimentatie
De man heeft verzocht de kinderalimentatie te wijzigen, in die zin dat hij verzoekt dat de vrouw een kinderalimentatie van € 91,- aan de hem zal betalen. Op dit moment betaalt de man aan de vrouw een bijdrage van € 1.000,- voor [minderjarige] en voor de kosten van de woning. De huidige kinderalimentatie is volgens hem zonder berekening afgesproken. De man kan het niet meer betalen. Volgens de man zou deze afspraak herzien worden als zij alle financiële stukken compleet hadden bij het opstellen van het ouderschapsplan en het huis verkocht was.
Los van de vraag of er sprake is van een wijziging van omstandigheden overweegt de rechtbank allereerst dat het niet voor de hand ligt dat de vrouw aan de man kinderalimentatie gaat betalen in de huidige situatie waarbij [minderjarige] bij de vrouw woont en er een relatief beperkte voorlopige zorgregeling geldt.
Partijen hebben niet kunnen aangeven welk gedeelte van de € 1.000,- ziet op de kinderalimentatie voor [minderjarige] en welk gedeelte ziet op de kosten van de gezamenlijke woning, die is verkocht en per 1 mei aanstaande wordt geleverd Daardoor kan de rechtbank niet beoordelen welke voorlopige bijdrage in de kosten van [minderjarige] nu geldt. Ook beschikt de rechtbank over onvoldoende gegevens om de behoefte van [minderjarige] vast te stellen
Bij gebrek aan deze gegevens zal de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van voorlopige kinderalimentatie afwijzen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 6 december 2022– :
bepaalt dat de man voorlopig gerechtigd is om de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] bij zich te hebben:
- in de ene week van maandag na het kinderdagverblijf (rond 17:00 uur) tot woensdagochtend 08:00 uur;
- in de andere week op dinsdag van 07:30 uur tot 18:30 uur;
waarbij het wisselmoment zal plaatsvinden bij de Plus supermarkt in [woonplaats] als [minderjarige]
niet naar het kinderdagverblijf gaat, en waarbij de vrouw en de moeder van de man het
halen en brengen voor hun rekening nemen.
stelt vast dat partijen, te weten:
[verzoekster] (de vrouw),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
en
John
Lammerse (de man),
wonende te [woonplaats] ,
bij (aangehecht) proces-verbaal van doorverwijzing zijn verwezen Jeugdteams Leidse Regio
voor deelname aan het hulpverleningstraject Ouderschapsbemiddeling, en voor aanmelding bij de uitvoerende hulpverleningsinstantie;
beveelt de griffier binnen twee dagen na heden een afschrift van deze beschikking te zenden naar:
- Jeugdteams Leidse Regio, Elisabethhof 23, 2353 EW te Leiderdorp;
- de Raad voor de Kinderbescherming;
bepaalt dat de uitvoerende hulpverleningsinstantie de rechtbank in de aanhangige procedure tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap met zaak- en rekestnummer C/09/640652 FA RK 23-15 rapporteert omtrent het verloop van het traject ouderschapsbemiddeling met kopie aan beide ouders en hun advocaten en daarvan, indien het traject niet positief is verlopen, gelijktijdig een afschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming stuurt;
bepaalt dat de griffier binnen één week na ontvangst van de rapportage van een niet positief verlopen traject een afschrift van de processtukken aan de Raad toestuurt;
verzoekt de Raad bij een niet positief verlopen traject te bezien of raadsonderzoek noodzakelijk is met inachtneming van hetgeen de rechtbank daarover in de overwegingen heeft opgenomen, de rechtbank daarover binnen twee weken na ontvangst van de rapportage in de aanhangige bodemprocedure met zaak- en rekestnummer C/09/640652 FA RK 23-15 te informeren en, indien dat onderzoek noodzakelijk geacht wordt, dit onderzoek te verrichten en daarover aan de rechtbank te rapporteren en advies uit te brengen in voornoemde bodemprocedure;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, rechter, bijgestaan door mr. V.K.M. Hanssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2023.