ECLI:NL:RBDHA:2023:21511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
NL23.39951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 31 oktober 2023, op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was voor een onderzoek, en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de maatregel van bewaring eerder was getoetst en dat er geen reden was om te twijfelen aan de voortgang van de uitzettingsprocedure. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in de uitzetting, maar de rechtbank concludeerde dat de informatie in de voortgangsrapportage betrouwbaar was. De rechtbank benadrukte dat eiser zelf ook een actieve rol moet spelen in het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en verklaarde het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson, in aanwezigheid van griffier N. Dayerizadeh, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.39951
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. R.E.J.M. van den Toorn), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 31 oktober 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 15 november 2023 (in de zaak NL23.34806) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die
uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Uit de voortgangrapportage blijkt dat het laatste vertrekgesprek niet heeft plaatsgehad op 11 december 2023, maar op 23 november 2023. Verder blijkt niet dat de aanvraag om een laissez passer (lp) bij de Algerijnse autoriteiten daadwerkelijk is ingediend op 4 december 2023 of op enig ander moment. De rechtbank wordt verzocht de bewaring op te heffen als niet (nader) blijkt dat de lp aanvraag daadwerkelijk is verzonden en ontvangen aangezien verweerder ook moet controleren of de Algerijnse autoriteiten een lp aanvraag ontvangen en daadwerkelijk in behandeling nemen.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de voortgangsgegevens blijkt dat zowel het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten als het onderzoek bij de Algerijnse autoriteiten loopt. Verweerder heeft op 22 november 2023 en 12 december 2023 gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten naar de stand van zaken met betrekking tot de afgifte van een lp. Daarnaast heeft verweerder op 12 december 2023 gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten, eveneens naar de stand van zaken met betrekking tot de afgifte van een lp. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de informatie in de voortgangsgegevens met betrekking tot voornoemde onderzoeken. Verder heeft verweerder op 13 november 2023 en 11 december 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Dat het verslag van het vertrekgesprek van 11 december 2023 niet bij de voortgangsgegevens is gevoegd, betekent niet dat dit vertrekgesprek niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet ook in dit opzicht geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de voortgangsrapportage. Daarbij komt nog dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen en dat hij ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen moet verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet gebleken is dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Op grond van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel is dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 december 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.