In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich richtte tegen het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn asielaanvraag op 30 augustus 2022 ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling die eiser had ingediend prematuur was. Dit was het gevolg van het feit dat op 27 september 2022 een besluit (WBV 2022/22) van kracht werd, dat de beslistermijnen voor asielaanvragen met negen maanden verlengde. Hierdoor was de termijn voor het nemen van een besluit op de aanvraag van eiser nog niet verstreken op het moment dat hij de ingebrekestelling indiende.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting kwam, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op zitting. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de verweerder, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).