ECLI:NL:RBDHA:2023:21425

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/09/642626 HA RK 23-55
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging van dossier inzake ondertoezichtstelling minderjarige

In deze zaak verzoekt de moeder om de vernietiging van gegevens die zijn verzameld door een gecertificeerde instelling in het kader van de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind. De moeder stelt dat de rechtsgrond voor het inrichten van het dossier is komen te vervallen, omdat de beschikking tot ondertoezichtstelling door de Hoge Raad is vernietigd. De rechtbank oordeelt echter dat er jeugdhulp is verleend en dat het dossier niet zonder rechtsgrond is ingericht. De behandeling van de zaak wordt aangehouden om de vader, die samen met de moeder het gezag over de minderjarige uitoefent, in de procedure te betrekken. De rechtbank benadrukt dat de vader als belanghebbende moet worden gehoord, vooral omdat zijn instemming vereist is voor de vernietiging van het dossier. De moeder heeft tot nu toe geen toestemming van de vader overgelegd, wat een voorwaarde is voor de toewijzing van haar verzoek. De rechtbank houdt de zaak aan tot 16 september 2023, in afwachting van de benodigde informatie van de vader.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaak-/rekestnummer: C/09/642626 / HA RK 23-55
Beschikking van 19 juli 2023
in de zaak van
[verzoekster]te [plaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. C.M. Sent te Amsterdam,
tegen
Stichting Jeugdbescherming west Zuid Hollandte Den Haag ,
verweerster,
advocaat: mr. J. Brouwer te 's-Gravenhage.
Partijen worden hierna ‘de moeder’ en “JBw’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het verzoekschrift, met bijlagen,
­ het verweerschrift, met bijlage.
1.2.
Op 26 juni 2023 is de zaak ter zitting behandeld. Partijen waren hierbij aanwezig. Van de zijde van de moeder zijn ter zitting pleitnoties overgelegd.
1.3.
Tijdens de zitting is de datum voor beschikking bepaald op 7 augustus 2023. De beschikkingsdatum is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
De moeder is getrouwd geweest met de heer [Naam vader] (hierna: de vader). De vader en de moeder zijn de ouders van de minderjarige [Naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 (hierna: de minderjarige). De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
2.2.
In een procedure over de wijziging van de zorgregeling heeft op 7 oktober 2020 een mondelinge behandeling bij het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. Tijdens die zitting heeft de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) mondeling verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen. Na de zitting heeft de Raad dit mondelinge verzoek nog schriftelijk vastgelegd en aan het gerechtshof toegezonden. Vervolgens heeft het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 21 oktober 2020 de minderjarige voor de duur van een jaar tot 21 oktober 2021 onder toezicht gesteld van JBw. De moeder heeft op 13 januari 2021 cassatie ingesteld.
2.3.
De moeder heeft bij verzoekschrift van 11 juni 2021 bij team Jeugd- en Zorgrecht van deze rechtbank verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling. Dit verzoek is bij beschikking van 29 juli 2021 afgewezen. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking, maar heeft dat hoger beroep op 28 oktober 2021 weer ingetrokken.
2.4.
Bij arrest van 24 september 2021 heeft de Hoge Raad de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 21 oktober 2020 vernietigd, voor zover de minderjarige onder toezicht is gesteld en heeft de Hoge Raad de Raad niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige. De reden hiervoor was dat een ondertoezichtstelling niet voor het eerst in een procedure in hoger beroep verzocht kan worden.
2.5.
Bij brief van 27 oktober 2022 heeft de moeder JBw verzocht om het dossier van de minderjarige te vernietigen ‘per ingangsdatum van de beschikking van het Hof’. De moeder stelt in de brief dat door de vernietiging van de beschikking van het gerechtshof waarmee de minderjarige onder toezicht is gesteld, door JBw met terugwerkende kracht onbevoegd informatie is verzameld en persoonsgegevens zonder rechtsgrond zijn verwerkt. De moeder wijst er in de brief ook op dat het dossier van JBw onjuistheden bevat.
2.6.
Tussen 21 december 2022 en 30 december 2022 heeft tussen de moeder en JBw nog e-mailwisseling over het verzoek van de moeder plaatsgevonden. In die e-mailwisseling heeft JBw onder andere de moeder erop gewezen dat de vader van [de minderjarige] ook gezag heeft en daarom toestemming moet verlenen voor vernietiging van het dossier. JBw heeft gevraagd of de moeder kan zorgdragen voor een toestemmingsverklaring van de vader waarin hij expliciet en ondertekend instemt met vernietiging van het dossier. In reactie hierop heeft de moeder zich op het standpunt gesteld dat er geen ruimte is voor het stellen van nadere voorwaarden, omdat er sprake is van een nietige ondertoezichtstelling. De moeder heeft de door JBw gevraagde toestemmingsverklaring van de vader niet verstrekt.
2.7.
Bij brief van 3 januari 2023 heeft JBw als volgt bericht aan de moeder:
“(…)
Jeugdbescherming west volgt u hierin niet. Jbw heeft hierover een ander oordeel. Op het moment dat het Gerechtshof het besluit nam om de ondertoezichtstelling over uw kind uit te spreken, ontstond er voor Jeugdbescherming west een wettelijke plicht om deze uit te voeren en in dat kader ontstond, op grond van de Jeugdwet (o.g.v. art 7.3.8), de wettelijke verplichting een dossier in te richten. De persoonsgegevens zijn dan ook niet zonder rechtsgrondslag verwerkt, zoals u stelt. Uit diverse jurisprudentie en uit Tekst en Commentaar, blijkt dat na vernietiging van een beschikking, niet zonder meer de rechtsgevolgen ongeldig worden door de vernietiging van een beschikking met terugwerkende kracht.
Als Jeugdbescherming west uw standpunt zou volgen en het dossier met terugwerkende kracht onrechtmatig zou zijn aangelegd -en op die grond vernietigd zou moeten worden dan ontstaan er voor Jeugdbescherming west diverse knelpunten. Bijvoorbeeld zij zou zich niet kunnen verweren indien u besluit een klacht in te dienen over de verleende hulp, er kunnen problemen ontstaan met de financiering van de door Jeugdbescherming west uitgevoerde maatregel en de door haar geïndiceerde Jeugdhulp.
Het ontstaan van de ondertoezichtstelling en het feit dat deze was opgedragen aan Jbw heeft tot gevolg gehad dat Jbw is gehouden aan de bepalingen in de Jeugdwet bij de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De Jeugdwet bevat meer specifieke bepalingen (lex specialis) dan de AVG of het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, waardoor de bepalingen uit de Jeugdwet voorgaan op de bepalingen uit de meer algemene wetgeving. In het bijzonder art. 7.3.9 Jeugdwet waarin het vernietigingsrecht is geregeld of art. 7.3.8 Jeugdwet waar de dossier- en bewaarplicht is opgenomen.
Jbw heeft de zaak nog eens goed bekeken en aan een inhoudelijk afweging komt Jbw niet toe. Aangezien u gezamenlijk met de vader het gezag voert over [de minderjarige] , heeft Jeugdbescherming west conform art. 7.3.15 lid 1 Jeugdwet juncto art 7.3.9 lid 2 zijn toestemming nodig voor het in behandeling nemen van een verzoek tot vernietiging van de persoonsgegevens van [de minderjarige] . Een dergelijk verzoek heeft Jbw, ondanks een verzoek hiertoe bij bericht van 21 december 2022, tot op heden niet ontvangen, daarom verklaart zij uw verzoek niet ontvankelijk.
(…)
Onder de brief staat nog dat de brief een beslissing is in de zin van artikel 15 lid 1 onder e en artikel 16 van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: ‘ AVG ’) en is genomen door JBw in de hoedanigheid van ‘ander dan een bestuursorgaan’ in de zin van artikel 35 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: ‘UAVG’).

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de rechtbank, zakelijk weergegeven, om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • JBw te gebieden om alle informatie inzake de moeder en de informatie over de minderjarige met betrekking tot de ondertoezichtstelling te vernietigen en vernietigd te houden en bewijs van vernietiging over te leggen;
  • JBw te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding voor het bewaren en bewaard houden van de persoonsgegevens vanaf 25 september 2021 van € 750,=;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van JBW in de kosten van dit geding.
3.2.
De moeder legt aan haar verzoek, kort samengevat, ten grondslag dat het recht om een dossier in te richten, is gekoppeld aan het verlenen van jeugdhulp in het gedwongen kader. Met het wegvallen van de rechtsgrond (door het arrest van de Hoge Raad) valt ook het recht om het dossier langer te bewaren weg en had het dossier direct na 24 september 2021 vernietigd moeten worden. Op grond van artikel 7.3.9 van de Jeugdwet en artikel 17 AVG moet JBw het dossier verwijderen en JBw heeft dat ten onrechte en niet op goede gronden geweigerd. Het enkele feit dat de moeder weet dat er ergens nog een dossier wordt bewaard tot nadat de minderjarige meerderjarig is geworden, vormt voor haar een nachtmerrie. Om deze reden verzoekt zij ook een schadevergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 7.3.8 van de Jeugdwet richt de jeugdhulpverlener een dossier in met betrekking tot de verlening van jeugdhulp. JBw heeft in deze zaak op grond van dat artikel een dossier ingericht, omdat in het kader van de uitgesproken ondertoezichtstelling jeugdhulp werd verleend, in de periode gelegen tussen de beschikking van het gerechtshof van 21 oktober 2020 en het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2021. Dat jeugdhulp is verleend, is door de moeder niet betwist. De moeder erkent ook dat JBw na de beschikking van het gerechtshof van 21 oktober 2020 gerechtigd was een dossier in te richten.
4.2.
De moeder stelt dat door de vernietiging van de beschikking waarbij de ondertoezichtstelling is uitgesproken de rechtsgrond voor het inrichten van het dossier is komen te ontvallen en dat alleen al op die grond haar verzoek moet worden toegewezen. In die stelling wordt de moeder niet gevolgd. Ondanks die vernietiging van de beschikking waarin de ondertoezichtstelling is uitgesproken is immers jeugdhulp verleend. Het verlenen van die jeugdhulp is de rechtsgrond voor het inrichten van het dossier. Het verlenen van jeugdhulp is niet meer terug te draaien en het dossier is dus niet (ook niet met terugwerkende kracht) zonder rechtsgrond ingericht.
4.3.
Op de inrichting van het dossier met betrekking tot de ondertoezichtstelling van de minderjarige en de eventuele vernietiging ervan – zoals nu door de moeder wordt verzocht – is het bepaalde in de Jeugdwet van toepassing.
4.4.
De rechtbank is op grond van artikel 7.3.17 van de Jeugdwet bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
4.5.
Op grond van artikel 7.3.9 van de Jeugdwet wordt een dossier vernietigd na een daartoe strekkend verzoek van de betrokkene, tenzij het verzoek gegevens betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de betrokkene, en voor zover het bepaalde bij of krachtens de wet zich tegen vernietiging verzet. Op grond van het bepaalde in artikel 7.3.1 lid 2 wordt onder een betrokkene verstaan een persoon aan wie rechtstreeks jeugdhulp wordt verleend, ten aanzien van wie de verlening van jeugdhulp wordt voorgesteld of ten aanzien van wie een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitgevoerd wordt of de uitvoering daarvan wordt voorgesteld. De rechtbank gaat ervan uit dat zowel de moeder als de vader en de minderjarige als betrokkenen kunnen worden aangemerkt.
4.6.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden om de vader alsnog in deze procedure te betrekken. Hiervoor is het volgende redengevend.
4.7.
Allereerst geldt dat de bewaring van het dossier waarvan de moeder vernietiging vraagt mogelijk van aanmerkelijk belang is voor de vader. Dat zou aan toewijzing van het verzoek in de weg kunnen staan en de vader moet in de gelegenheid worden gesteld zich daarover – als belanghebbende – uit te laten.
4.8.
Bovendien oefent de vader samen met de moeder het gezag uit over de minderjarige. Uit het verzoekschrift leidt de rechtbank af dat de moeder het verzoek mede – in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger – instelt namens de minderjarige. Echter, aangezien sprake is van gezamenlijke gezagsuitoefening zal voor zover het verzoek namens de minderjarige wordt gedaan moeten blijken dat ook de vader het eens is met dat verzoek, bij gebreke waarvan de moeder niet in een verzoek namens de minderjarige kan worden ontvangen. Ook daarom dient de vader in deze procedure te worden betrokken.
4.9.
JBw heeft er tijdens de zitting terecht op gewezen dat voor vernietiging van een dossier niet alleen voldoende is dat beide ouders met gezag met zo’n verzoek instemmen, maar dat ook de belangen van de betrokken minderjarige gewogen moeten worden. Desondanks stelt JBw zich in dit geval op het standpunt dat zij zich niet (langer) tegen vernietiging van het dossier zal verzetten, als blijkt dat ook de vader instemt met het verzoek van de moeder. Hierbij heeft JBw er rekening mee gehouden dat er voor de Raad kennelijk ook geen aanleiding is geweest opnieuw een ondertoezichtstelling te verzoeken nadat de beschikking van het gerechtshof van 21 oktober 2020 door de Hoge Raad was vernietigd.
4.10.
De rechtbank zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 16 september 2023 pro forma. Omdat JBw zich niet verzet tegen vernietiging van het dossier als de vader daarmee ook instemt, is de rechtbank van oordeel dat een nadere mondelinge behandeling niet vereist is als blijkt dat de vader instemt met het verzoek van de moeder. De moeder wordt daarom in de gelegenheid gesteld uiterlijk op de pro forma-datum een schriftelijke verklaring van de vader over te leggen, voorzien van een kopie van zijn paspoort, waaruit blijkt dat de vader deugdelijk is geïnformeerd over de inhoud van het verzoek van de moeder en dat hij instemt met de vernietiging van het dossier dat JBw heeft ingericht met betrekking tot de verlening van jeugdhulp in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarige. Deze verklaring en de kopie van het paspoort moeten zijn gecertificeerd door de advocaat van de moeder of een andere advocaat en moeten tegelijkertijd aan JBw worden verstrekt. De moeder moet vervolgens uiterlijk vier weken later laten weten of zij voortzetting van onderhavige procedure wil, of dat zij haar verzoeken intrekt, omdat JBw mogelijk na ontvangst van de verklaring van de vader vrijwillig aan het verzoek tot vernietiging van het dossier zal voldoen. In dit verband merkt de rechtbank nu al op dat het verzoek om JBw te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding niet voor toewijzing vatbaar is. Omdat de moeder ondanks een verzoek van JBw daartoe nooit stukken aan JBw heeft verstrekt waaruit kan blijken dat vader instemt met haar verzoek, heeft JBw niet onrechtmatig gehandeld door tot op heden niet tot vernietiging van het dossier over te gaan. Er is dus alleen al daarom geen grond voor toewijzing van een schadevergoeding. Als de moeder voormelde verklaring van de vader heeft overgelegd en voortzetting van de procedure wenst, zal de rechtbank in beginsel beslissen zonder nadere mondelinge behandeling.
4.11.
Als de moeder voormelde verklaring van de vader niet kan of wil overleggen, moet zij uiterlijk op voormelde pro forma datum laten weten of zij de procedure toch wil voortzetten. Als dat laatste het geval is zal ook de vader worden opgeroepen voor een nadere mondelinge behandeling, waarbij dan tevens de processtukken en deze beschikking aan hem worden toegezonden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
houdt de behandeling van de zaak aan tot 16 september 2023 pro forma, in afwachting van nadere informatie zoals onder 4.10 en 4.11 overwogen.
Deze beschikking is gegeven door mw. mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
idt