In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met het verblijfsdoel 'familie en gezin'. Verweerder heeft op 8 juni 2023 alsnog een inwilligend besluit genomen op deze aanvraag, maar eiser heeft zijn beroep gehandhaafd. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen het niet tijdig beslissen door verweerder, aangezien verweerder inmiddels op de aanvraag heeft beslist. Eiser heeft geen belang meer bij een oordeel van de rechtbank over dit aspect van zijn beroep.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat verweerder in het besluit van 8 juni 2023 niet heeft gereageerd op de leges. De rechtbank heeft geoordeeld dat de leges niet voor vergoeding door verweerder in aanmerking komen, omdat dit geen proceskosten zijn en er geen grondslag is voor vergoeding. De beroepsgrond van eiser faalt in dit opzicht. Echter, de rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 209,25, rekening houdend met de eenvoudige aard van de zaak en het beperkte belang van het beroep.
De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op eisers asielaanvraag, en ongegrond voor zover gericht tegen het besluit van 8 juni 2023. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25.