ECLI:NL:RBDHA:2023:21391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL 23.27370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiser afgewezen door staatssecretaris, rechtbank oordeelt dat niet zorgvuldig is onderzocht of eiser persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Iraakse nationaliteit, heeft asiel aangevraagd vanwege de politieke activiteiten van zijn vader, die in Denemarken asiel heeft verkregen. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris niet zorgvuldig heeft onderzocht en niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser niet als vluchteling kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst erop dat in dreigberichten aan de vader van eiser ook het gezin wordt genoemd, wat de vrees voor vervolging van eiser zelf aannemelijk maakt.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de asielstatus van de gezinsleden van eiser in Denemarken en dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat familieleden van activisten in Irak geen gevaar lopen. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt deze op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.27370
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

geboren op [geboortedatum] 2003, van Iraakse nationaliteit
(gemachtigde: mr. K. Benchaïb),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 16 augustus 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.2.
Eiser heeft op 4 september 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, Z. Hamawandi als tolk in de taal Iraaks-Arabisch en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. De staatssecretaris heeft het asielrelaas van eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht. De motivering die de staatssecretaris hiervoor heeft gegeven, kan de afwijzing van de aanvraag niet dragen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Zijn vader ontving vanwege zijn werkzaamheden voor de Amerikanen, na de val van het regime van Saddam Hoessein in 2003, dreigementen van [naam 1] -milities en [naam 2] -organisaties. Het gezin van eiser is daarom verschillende keren verhuisd binnen Irak. In 2014 heeft het gezin Irak verlaten vanwege de werkzaamheden van de vader van eiser. Eiser en zijn gezin, bestaande uit zijn ouders en een broer, zijn naar Denemarken verhuisd omdat zijn vader voor de Iraakse ambassade in Denemarken is gaan werken. In 2017 zijn op het Iraakse Ministerie van Buitenlandse Zaken dossiers tegen zijn vader geopend (in verband met zijn lidmaatschap voor de Baath-partij en werkzaamheden voor de Amerikanen), waardoor het voor zijn vader en zijn gezin niet langer mogelijk was om terug te keren naar Irak. Zijn vader is in 2018 ontslagen door de Iraakse ambassade. Zijn vader is verder op social media actief tegen de huidige regering in Irak. Het gezin van eiser heeft in 2019 in Denemarken asiel aangevraagd. Eiser is in 2021 naar Nederland vertrokken, omdat de asielprocedure in Denemarken te lang duurde. Zijn ouders en broer hebben op [medio] 2022 een asielvergunning in Denemarken verkregen. Eiser heeft nog een broer die in verband met de activiteiten van hun vader in Irak bedreigd werd en is gevlucht. Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft eiser onder meer een briefwisseling tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Irak en de Iraakse ambassade in Denemarken overgelegd, dreigberichten via Viber gericht aan de vader van eiser en de Deense asielbeschikkingen van zijn ouders en broer. Eiser vreest bij terugkeer naar Irak gedood te worden door [naam 1] -milities en [naam 2] -organisaties en de autoriteiten vanwege de activiteiten van zijn vader.

Besluitvorming

5. De staatssecretaris heeft de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiser onderscheiden:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst; en,
2. De problemen van zijn vader in Irak.
5.1.
De staatssecretaris heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst (element 1) geloofwaardig geacht. De staatssecretaris heeft de problemen van zijn vader in Irak (element 2) ook gevolgd, omdat zijn vader door de Deense autoriteiten in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Volgens de staatssecretaris heeft eiser echter daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zijn persoonlijke vrees voor vervolging bij terugkeer naar Irak gegrond is. Eiser heeft namelijk persoonlijk geen problemen ondervonden in Irak. Hij is zelf nooit bedreigd geweest. Verder heeft eiser zich niet verdiept in wat de dreigementen tegen zijn vader en het gezin inhouden, op welke wijze deze worden geuit en wanneer zij voor de laatste keer bedreigd werden. Uit algemene landeninformatie volgt verder niet dat personen uit Irak, die hebben samengewerkt met de Amerikanen, dan wel hun familieleden, hebben te vrezen voor vervolging. Eiser komt bovendien niet in aanmerking voor een AMV [1] -buitenschuldvergunning. De staatssecretaris heeft weliswaar onderzoek gedaan naar adequate opvang in Irak, maar dit onderzoek kon niet worden afgerond omdat eiser een maand na indiening van de asielaanvraag meerderjarig is geworden. De staatssecretaris verwijst in dit kader naar het Informatiebericht 2023/41. [2]
Heeft de staatssecretaris zorgvuldig onderzocht of eiser als vluchteling dient te worden aangemerkt?
6. Eiser voert aan dat hij als vluchteling moet worden aangemerkt, omdat de problemen van zijn vader gevolgen hebben voor het gehele gezin. Uit de in beroep ingebrachte vertaling van de dreigberichten volgt dat de bedreigingen niet alleen gericht zijn tegen de vader van eiser, maar mede gericht zijn tegen de rest van het gezin. Verder blijkt uit de Deense asielstukken dat zowel zijn ouders als broer te vrezen hebben voor vervolging en dat zijn ouders vrezen dat hun zoon wordt gedood. Eiser is pas tijdens zijn asielprocedure geïnformeerd over de problemen van zijn vader, waardoor hij niet op de hoogte is van alle details van de bedreigingen. Bovendien hebben ook familieleden van gezochte personen te vrezen voor vervolging. Uit het Algemeen ambtsbericht van Irak van oktober 2021 en de EUAA [3] Country Guidance van 29 juni 2022 over Irak, volgt dat machthebbers en machthebbende milities de familieleden aanpakken als zij de direct gezochte personen niet kunnen bereiken. Daarom heeft zijn broer ook Irak moeten verlaten.
6.1.
De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging. Van eiser mag verwacht worden dat hij meer kan verklaren over de dreigementen tegen zijn vader. Op de zitting heeft de staatssecretaris nog het standpunt ingenomen dat de ingebrachte dreigberichten niet zien op eiser, omdat hierin wordt gesproken over ‘gezin’, waarmee op zijn vader en moeder kan worden gedoeld en niet op de ‘zoon’. Verder heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat uit het Algemeen Ambtsbericht van Irak van oktober 2021 en de EUAA Country Guidance van 29 juni 2022 niet volgt dat familieleden van politieke activisten te vrezen hebben voor vervolging. Uit deze informatie volgt dat er weliswaar sprake is geweest van incidenten met familieleden, maar dat het niet altijd vaststaat dat deze incidenten uitsluitend samenhangen met de activiteiten van het familielid. Verder maakt de staatssecretaris een eigen beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Uit de vertaling van de Deense asielstukken volgt niet dat de broer van eiser persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging. Zo is in het asielbesluit van zijn moeder opgenomen dat zij ook vervolging riskeert en in het besluit van zijn broer niet.
6.2.1.
De beroepsgrond van eiser slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet zorgvuldig heeft onderzocht en niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom eiser niet persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging en daarom niet als vluchteling kan worden aangemerkt. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat het feit dat hij niet op de hoogte is van alle details van de bedreigingen van zijn vader, niets zegt over de vraag in hoeverre hij (persoonlijk) wordt bedreigd. De staatssecretaris heeft namelijk geloofd dat zijn vader is bedreigd. De in beroep overgelegde dreigberichten luiden onder meer als volgt:
‘Je bent samen met jouw gezin gevlucht, wij hebben op je gewacht maar je bent naar een ander land gevlucht om daar asiel aan te vragen. Wij hebben je lang opgezocht bij het Ministerie maar we hebben je niet te pakken gekregen, blijf maar daar, ik zweer het je, als jouw voet Irak betreedt dan ben je voor dood verklaard, samen met je gezin, jij Amerikaanse spion.
Keer terug en kijk waar je dood zult gaan, niemand zal er dan achter komen waar je doodligt, jij en je gezin’
De rechtbank acht de uitleg die de staatssecretaris aan deze dreigberichten geeft, namelijk dat met ‘gezin’ alleen de vader en moeder van eiser wordt bedoeld, onbegrijpelijk. Dit staat er namelijk niet en er zijn in het dossier ook geen aanwijzingen te vinden om van de uitleg van de staatssecretaris uit te gaan, anders dan dat de staatssecretaris het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig acht en meent dat naast de vader enkel de moeder van eiser gevaar loopt. De rechtbank kan het begrip ‘gezin’ niet anders uitleggen dan dat daarmee zowel de ouders als de kinderen (en hiermee dus ook eiser) worden bedoeld. [4] Bovendien heeft de broer van eiser een Deense asielvergunning verkregen op basis van dezelfde bepaling als zijn ouders. In artikel 7, eerste lid, van de Deense Vreemdelingenwet, is bepaald dat een asielvergunning wordt verleend aan diegene die als verdragsvluchteling [5] kan worden aangemerkt. De Deense vluchtelingenraad heeft geoordeeld dat zowel de ouders als de broer van eiser onder artikel 7, eerste lid, van de Deense vreemdelingenwet vallen. Dat in de beslissing van de moeder van eiser expliciet is opgenomen dat zij ook vervolging riskeert en in de beslissing van de broer van eiser niet, neemt volgens de rechtbank niet weg dat de broer van eiser door de Deense autoriteiten op grond van dezelfde wettelijke bepaling ook als vluchteling is aangemerkt. Dit vormt een indicatie dat de zonen van de vader van eiser ook als verdragsvluchteling moeten worden aangemerkt. Het standpunt van de staatssecretaris dat uit de Deense stukken niet blijkt dat eiser persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging is dus niet houdbaar. Dit standpunt zou alleen houdbaar zijn als de staatssecretaris kan motiveren dat in Denemarken gezinsleden die niet persoonlijk gevaar lopen, ook een asielvergunning krijgen op grond van artikel 7, eerste lid, van de Deense vreemdelingenwet. Op grond van de samenwerkingsverplichting [6] had het daarom op de weg van de staatssecretaris gelegen om bij twijfel hierover opheldering te krijgen van de Deense autoriteiten.
6.2.2.
De staatssecretaris heeft verder niet deugdelijk gemotiveerd dat familieleden van activisten bij terugkeer naar Irak geen gevaar lopen. Uit het Algemeen ambtsbericht van Irak van oktober 2021 volgt dat daders er niet voor terugdeinzen om de familieleden van critici en activisten aan te vallen. [7] Deze aanvallen zouden daarmee ook als voorbeeld voor andere critici en activisten moeten dienen door angst onder hen te zaaien. Het ambtsbericht maakt verder melding van verschillende berichten over incidenten die familieleden van activisten zouden zijn overkomen, waarbij niet altijd vast staat dat het incident direct en uitsluitend met het activistische familielid te maken. [8] Gelet op deze informatie heeft de staatssecretaris niet deugdelijk gemotiveerd waarom familieleden van activisten in Irak geen gevaar zouden lopen. Dat uit deze informatie volgt dat niet altijd vast staat dat het incident direct en uitsluitend met het activistische familielid te maken heeft, neemt niet weg dat familieleden van activisten en critici het risico lopen om slachtoffer te worden van geweld.
6.2.3.
De rechtbank concludeert dat eiser stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat het hele gezin bedreigd wordt en dat familieleden van activisten in Irak het risico lopen slachtoffer te worden van geweld. Verder hebben de Deense autoriteiten zijn gezinsleden als verdragsvluchteling aangemerkt. Gelet op het voorgaande kan de conclusie van de staatssecretaris dat eiser persoonlijk geen gevaar loopt niet gevolgd worden zonder nader onderzoek te verrichten naar de asielgronden van de gezinsleden in Denemarken.

Conclusie en gevolgen

7. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond, omdat de staatssecretaris het standpunt dat eiser niet persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging, onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank komt niet toe aan het bespreken van de overige beroepsgronden. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag te nemen. De staatssecretaris moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb [9] , dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 7.500,-. De asielprocedure van eiser duurt al ruim twee jaar. De rechtbank wil hiermee meer dan noodzakelijke vertraging voorkomen, zodat eiser snel duidelijkheid krijgt.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 28 augustus 2023;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-; en,
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. van Reemst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Alleenstaande minderjarige vreemdeling.
2.IB 2023/41 Beslissen op Amv zaken na Afdelingsuitspraken van 8 juni 2022 (actualisering).
3.European Union Agency for Asylum.
4.Zie bijvoorbeeld ook de betekenis die daaraan wordt gegeven volgens de Van Dale: “ge·z
5.In de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76).
6.In de zin van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn (Richtlijn 2011/95/EU).
7.Zie pagina 44.
8.Zie pagina 46.
9.Algemene wet bestuursrecht.