In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een minderjarige eiseres met de Oegandese nationaliteit. Eiseres had op 23 september 2020 asiel aangevraagd in Nederland, maar haar aanvraag werd op 22 mei 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de gestelde vrees voor uithuwelijking ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt. Eiseres had verklaard dat zij bang was dat haar vader haar zou uithuwelijken als haar oma zou komen te overlijden. De rechtbank vond dat deze vrees voldoende concreet was en dat de staatssecretaris onvoldoende had doorgevraagd tijdens het nader gehoor.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het onderzoek naar adequate opvang in Oeganda onvoldoende voortvarend was uitgevoerd door de staatssecretaris. De rechtbank benadrukte dat verweerder verplicht is om voortvarend te handelen en dat de termijn van drie jaar voor het onderzoek naar opvang te lang was. De rechtbank gaf de staatssecretaris een termijn van twaalf weken om een nieuw besluit te nemen, waarbij de gestelde vrees voor uithuwelijking en de mogelijkheden voor opvang in Oeganda opnieuw moeten worden beoordeeld. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.674,-.