ECLI:NL:RBDHA:2023:21370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL23.36432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na staandehouding zonder redelijk vermoeden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de onrechtmatigheid van de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was op 16 november 2023 staande gehouden door de autoriteiten, maar de rechtbank oordeelde dat het proces-verbaal van staandehouding onvoldoende bewijs bood voor een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De rechtbank concludeerde dat de staandehouding en de daaropvolgende bewaring onrechtmatig waren, omdat verweerder niet had aangetoond dat er feiten en omstandigheden waren die een redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het voordeel van eiser uitviel, en verklaarde het beroep gegrond. Eiser werd niet in vrijheid gesteld, omdat hij op een andere grondslag in bewaring zat. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 630,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 1.674,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door rechter R.H.G. Odink, in aanwezigheid van griffier D.P. van Middelkoop.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36432

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. V.M. Oliana),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Loijenga).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 21 november 2023 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Essebai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1999.
2. Eiser voert aan dat uit het proces-verbaal van staandehouding onvoldoende duidelijk blijkt dat er een redelijk vermoeden was dat hij illegaal in Nederland verbleef. Verweerder had hem daarom niet naar zijn identiteitspapieren mogen vragen. Eiser wijst in dat verband op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State van 27 maart 2003 [1] en 8 augustus 2005 [2] . Dit maakt de staandehouding en de daaropvolgende bewaring onrechtmatig, aldus eiser.
3. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
4. Het proces-verbaal van staandehouding van 16 november 2023 vermeldt als aanleiding voor de controle en de uiteindelijke staandehouding van eiser het volgende:

“Op donderdag 16 november 2023 omstreeks 15:47 uur bevonden wij, verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , ons in uniform gekleed en met toezicht op vreemdelingen belast op het adres [adres] te Amsterdam. Aldaar bevonden wij ons samen met de inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor een controle van restaurant “ [naam] ”. De inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voerde daar een tweede controle uit. De eerste controle leverde een bestuurlijke boete op. Ook had zij opnieuw informatie gekregen dat er mogelijk illegalen aan het werk zouden zijn in het restaurant.”

5. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven geschetste omstandigheden onvoldoende blijk geven van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser. In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van een eerdere controle, maar niet is inzichtelijk gemaakt wanneer die controle heeft plaatsgevonden en ook niet waarom destijds een bestuurlijke boete is opgelegd. Evenmin is concreet gemaakt van wie de nieuwe informatie afkomstig is, wanneer deze informatie is verstrekt, en op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat er
mogelijkillegalen aan het werk waren in het restaurant. Er was daarom geen sprake van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw opleveren. Eisers betoog slaagt in zoverre.
6. Zoals de Afdeling heeft overwogen in zijn uitspraak van 8 augustus 2005, maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld, op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de niet-rechtmatige staandehouding niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. De omstandigheden die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het met de inbewaringstelling gediende belang van de openbare orde geven daar evenmin blijk van. Gelet hierop en de belangen ter bescherming waarvan het geschonden voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Met dat resultaat behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
1. x € 130,- (verblijf politiecel) en 5 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 630,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 630,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
D.P. van Middelkoop, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.