Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
2. Eiser voert aan dat uit het proces-verbaal van staandehouding onvoldoende duidelijk blijkt dat er een redelijk vermoeden was dat hij illegaal in Nederland verbleef. Verweerder had hem daarom niet naar zijn identiteitspapieren mogen vragen. Eiser wijst in dat verband op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State van 27 maart 2003en 8 augustus 2005. Dit maakt de staandehouding en de daaropvolgende bewaring onrechtmatig, aldus eiser.
3. Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Vw zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd, op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
4. Het proces-verbaal van staandehouding van 16 november 2023 vermeldt als aanleiding voor de controle en de uiteindelijke staandehouding van eiser het volgende:
“Op donderdag 16 november 2023 omstreeks 15:47 uur bevonden wij, verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , ons in uniform gekleed en met toezicht op vreemdelingen belast op het adres [adres] te Amsterdam. Aldaar bevonden wij ons samen met de inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor een controle van restaurant “ [naam] ”. De inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voerde daar een tweede controle uit. De eerste controle leverde een bestuurlijke boete op. Ook had zij opnieuw informatie gekregen dat er mogelijk illegalen aan het werk zouden zijn in het restaurant.”
5. De rechtbank is van oordeel dat de hierboven geschetste omstandigheden onvoldoende blijk geven van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser. In het proces-verbaal wordt melding gemaakt van een eerdere controle, maar niet is inzichtelijk gemaakt wanneer die controle heeft plaatsgevonden en ook niet waarom destijds een bestuurlijke boete is opgelegd. Evenmin is concreet gemaakt van wie de nieuwe informatie afkomstig is, wanneer deze informatie is verstrekt, en op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat er
mogelijkillegalen aan het werk waren in het restaurant. Er was daarom geen sprake van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw opleveren. Eisers betoog slaagt in zoverre.
6. Zoals de Afdeling heeft overwogen in zijn uitspraak van 8 augustus 2005, maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld, op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de niet-rechtmatige staandehouding niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. De omstandigheden die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het met de inbewaringstelling gediende belang van de openbare orde geven daar evenmin blijk van. Gelet hierop en de belangen ter bescherming waarvan het geschonden voorschrift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd.
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. Met dat resultaat behoeven de overige beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 6 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van
1. x € 130,- (verblijf politiecel) en 5 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 630,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.