ECLI:NL:RBDHA:2023:21349

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35197, NL23.35200 + NL23.35198 en NL23.35201
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Russische burgers van Tsjetsjeense afkomst en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee Russische broers van Tsjetsjeense afkomst tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft op 13 december 2023 de beroepen en verzoeken om voorlopige voorzieningen behandeld. De eisers hebben hun asielaanvragen ingediend in Nederland, nadat zij op 2 juni 2023 Rusland hebben verlaten uit vrees voor mobilisatie. Ze hebben op 9 juni 2023 in Kroatië hun vingerafdrukken afgegeven en hebben op 27 juni 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank oordeelt dat de eisers onvoldoende concrete aanknopingspunten hebben aangevoerd die aantonen dat het beschermingsbeleid van Kroatië voor Russische burgers van Tsjetsjeense afkomst evident en fundamenteel verschilt van het beleid in Nederland. De rechtbank verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. De eisers hebben geen bewijs geleverd dat zij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico op refoulement lopen. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten van de staatssecretaris niet voor vernietiging in aanmerking komen en verklaart de beroepen ongegrond. De verzoeken om voorlopige voorzieningen worden afgewezen, en de eisers krijgen geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.35197 en NL23.35200 (beroepen)
NL23.35198 en NL23.35201 (voorlopige voorzieningen)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam 1] en [naam 2] , eisers/verzoekers, hierna: eisers

V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. G. Palanciyan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.G. Angela).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun asielaanvragen. Verweerder heeft de aanvragen met de twee bestreden besluiten niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen, zodat zij hun beroepen in Nederland kunnen afwachten.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorzieningen op 13 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eisers, de gemachtigde van eisers, A. Avakyan-Gouloyan als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bestreden besluiten niet voor vernietiging in aanmerking komen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Totstandkoming van het besluit
3. Eisers zijn geboren op [datum 1] 2002 en respectievelijk [datum 2] 2000. Eisers zijn broers van elkaar. Eisers hebben beiden de Russische nationaliteit en zijn afkomstig uit Tsjetsjenië. Eisers hebben Rusland uit vrees voor mobilisatie of militaire dienst op 2 juni 2023 verlaten en hebben op 9 juni 2023 in Kroatië hun vingerafdrukken afgegeven. Eisers verklaren dat zij dit hebben gedaan, zodat zij vervolgens door konden reizen naar Nederland. In Nederland hebben zij op 27 juni 2023 hun asielaanvragen ingediend.
3.1
De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië op 17 augustus 2023 verzoeken om terugname gedaan. Kroatië heeft deze verzoeken op 31 augustus 2023 aanvaard.
3.2
Met de bestreden besluiten van 7 november 2023 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vw [2] niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eisers slachtoffer zouden kunnen worden van pushbacks en onvoldoende gemotiveerd waarom eisers geen slachtoffer zouden kunnen worden van pushbacks.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen van eisers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit heeft kunnen gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 september 2023 [3] , waarin zij heeft geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om ten aanzien van Dublinclaimanten niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Hebben eisers te vrezen voor refoulement?
6. Eisers voeren aan dat zij niet overgedragen kunnen worden naar Kroatië omdat zij, gelet op de behandeling van Russische burgers van Tsjetsjeense afkomst daar, het risico lopen om teruggestuurd te worden naar Rusland. Hun vrees voor mobilisatie of militaire dienst is geen reden voor de Kroatische autoriteiten om hen asiel te verlenen. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de Nederlandse asielprocedure zorgvuldiger is, zij vanwege hun islamitische uiterlijk vrezen te worden gediscrimineerd en zij vele mannen kennen die in Kroatië slecht zijn behandeld.
7. Omdat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank ervan uit dat de Kroatische verantwoordelijkheid ook omvat dat ervan moet worden uitgegaan dat een eventuele uitzetting door Kroatië niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. De bewijslast om een reëel risico op refoulement aannemelijk te maken, ligt bij eisers. Om aan de bewijslast zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022 [4] te voldoen, moeten zij in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst.
8. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen concrete aanknopingspunten hebben aangevoerd waaruit volgt dat het beschermingsbeleid van Kroatië ten aanzien van Russische burgers van Tsjetsjeense afkomst evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Met de door eisers overgelegde nieuwsartikelen uit de Ukrainska Pravda van 17 april 2023 en Media OC van 10 november 2022, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand, zonder inhoudelijke behandeling van het asielrelaas, duidelijk is dat zij in Kroatië op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgen. Uit de nieuwsberichten blijkt namelijk niet dat dit het officiële landenbeleid van Kroatië betreft. Daarbij is ook niet aannemelijk gemaakt dat eisers in Nederland wel internationale bescherming zullen krijgen vanwege de door hem aangevoerde omstandigheden. De enkele stelling dat de Nederlandse asielprocedure zorgvuldiger zou zijn, is daartoe onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen eisers hebben aangevoerd niet kan worden afgeleid dat eisers gedwongen zullen worden uitgezet naar Rusland in strijd met het verbod op refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank verwijst bovendien naar een arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 2023 [5] . Uit rechtsoverwegingen 140 en 141 van dat arrest volgt dat een rechter die het overdrachtsbesluit toetst niet beoordeelt of er bij terugkeer een risico op refoulement bestaat. Dit op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank moet er daarom van uitgaan dat de asielautoriteit van Kroatië het risico van refoulement naar behoren beoordeelt en vaststelt, alsmede dat aan eisers daadwerkelijke rechtsmiddelen ter beschikking staan om in voorkomend geval de beslissing die deze autoriteit jegens hen neemt, aan te vechten. Dit is alleen anders als niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat is, zoals hiervoor al is overwogen, niet het geval ten aanzien van Kroatië. Reeds daarom faalt het standpunt van eisers dat zij bij terugkeer een risico lopen schending van het verbod van refoulement.
10. Voor zover eisers een beroep hebben gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening, is de rechtbank van oordeel dat zij dat beroep niet voldoende hebben onderbouwd. Er wordt tevens verwezen naar het in de voorgaande overweging genoemde arrest, rechtsoverweging 149 en 150.
Conclusie en gevolgen
11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat zij overgedragen kunnen worden aan Kroatië.
12. Omdat met deze uitspraak op de beroepen is beslist, zijn voorlopige voorzieningen niet meer nodig. De verzoeken daartoe worden daarom afgewezen.
13. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Vreemdelingenwet 2000.
5.Arrest van het Europees Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.