3.2Met de bestreden besluiten van 7 november 2023 heeft verweerder de asielaanvragen van eisers met toepassing van artikel 30, eerste lid, van de Vwniet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eisers voeren aan dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of eisers slachtoffer zouden kunnen worden van pushbacks en onvoldoende gemotiveerd waarom eisers geen slachtoffer zouden kunnen worden van pushbacks.
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen van eisers. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit heeft kunnen gaan dat Kroatië zijn internationale verplichtingen nakomt. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 september 2023, waarin zij heeft geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië geen aanleiding (meer) vormen om ten aanzien van Dublinclaimanten niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Hebben eisers te vrezen voor refoulement?
6. Eisers voeren aan dat zij niet overgedragen kunnen worden naar Kroatië omdat zij, gelet op de behandeling van Russische burgers van Tsjetsjeense afkomst daar, het risico lopen om teruggestuurd te worden naar Rusland. Hun vrees voor mobilisatie of militaire dienst is geen reden voor de Kroatische autoriteiten om hen asiel te verlenen. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat de Nederlandse asielprocedure zorgvuldiger is, zij vanwege hun islamitische uiterlijk vrezen te worden gediscrimineerd en zij vele mannen kennen die in Kroatië slecht zijn behandeld.
7. Omdat kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank ervan uit dat de Kroatische verantwoordelijkheid ook omvat dat ervan moet worden uitgegaan dat een eventuele uitzetting door Kroatië niet in strijd met het verbod van refoulement zal zijn. De bewijslast om een reëel risico op refoulement aannemelijk te maken, ligt bij eisers. Om aan de bewijslast zoals bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022te voldoen, moeten zij in de eerste plaats algemene informatie overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in de verantwoordelijke lidstaat evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet erin gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is – dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag – dat een vreemdeling in de verantwoordelijke lidstaat op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Naast een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid moet een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren brengen waaruit blijkt dat niet alleen het bestuursorgaan maar ook de rechter in de verantwoordelijke lidstaat hem niet zal beschermen tegen refoulement. Dat kan een vreemdeling in de eerste plaats doen door een voor hem negatieve uitspraak van de hoogste rechter in de verantwoordelijke lidstaat over te leggen waaruit volgt dat die rechter van oordeel is dat hij kan terugkeren naar het land van herkomst.
8. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen concrete aanknopingspunten hebben aangevoerd waaruit volgt dat het beschermingsbeleid van Kroatië ten aanzien van Russische burgers van Tsjetsjeense afkomst evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Met de door eisers overgelegde nieuwsartikelen uit de Ukrainska Pravda van 17 april 2023 en Media OC van 10 november 2022, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand, zonder inhoudelijke behandeling van het asielrelaas, duidelijk is dat zij in Kroatië op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgen. Uit de nieuwsberichten blijkt namelijk niet dat dit het officiële landenbeleid van Kroatië betreft. Daarbij is ook niet aannemelijk gemaakt dat eisers in Nederland wel internationale bescherming zullen krijgen vanwege de door hem aangevoerde omstandigheden. De enkele stelling dat de Nederlandse asielprocedure zorgvuldiger zou zijn, is daartoe onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen eisers hebben aangevoerd niet kan worden afgeleid dat eisers gedwongen zullen worden uitgezet naar Rusland in strijd met het verbod op refoulement. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank verwijst bovendien naar een arrest van het Hof van Justitie van de EU van 30 november 2023. Uit rechtsoverwegingen 140 en 141 van dat arrest volgt dat een rechter die het overdrachtsbesluit toetst niet beoordeelt of er bij terugkeer een risico op refoulement bestaat. Dit op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank moet er daarom van uitgaan dat de asielautoriteit van Kroatië het risico van refoulement naar behoren beoordeelt en vaststelt, alsmede dat aan eisers daadwerkelijke rechtsmiddelen ter beschikking staan om in voorkomend geval de beslissing die deze autoriteit jegens hen neemt, aan te vechten. Dit is alleen anders als niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat is, zoals hiervoor al is overwogen, niet het geval ten aanzien van Kroatië. Reeds daarom faalt het standpunt van eisers dat zij bij terugkeer een risico lopen schending van het verbod van refoulement.
10. Voor zover eisers een beroep hebben gedaan op artikel 17 van de Dublinverordening, is de rechtbank van oordeel dat zij dat beroep niet voldoende hebben onderbouwd. Er wordt tevens verwezen naar het in de voorgaande overweging genoemde arrest, rechtsoverweging 149 en 150.
11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat zij overgedragen kunnen worden aan Kroatië.
12. Omdat met deze uitspraak op de beroepen is beslist, zijn voorlopige voorzieningen niet meer nodig. De verzoeken daartoe worden daarom afgewezen.
13. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.