ECLI:NL:RBDHA:2023:21321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/4542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor de bouw van een loods in strijd met bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een loods bij zijn woning beoordeeld. Eiser had op 8 december 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning, die op 1 april 2020 door het college werd afgewezen. Het college handhaafde deze afwijzing in een besluit van 14 juni 2022. Eiser betoogde dat de afwijzing onterecht was, omdat de loods zou passen binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan en dat de motivering van het college onvoldoende was.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag in strijd was met de geldende bestemmingsplannen, die een maximale oppervlakte voor vergunningsvrije bouwwerken van 150 m² toestonden, terwijl de loods 240 m² groot was. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de toegestane oppervlakte niet als gering kon worden beschouwd en dat het college voldoende had onderbouwd waarom de loods niet inpasbaar was in de stedenbouwkundige context.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die de rechtbank maakt bij de beoordeling van omgevingsvergunningen en de rol van bestemmingsplannen in deze context.

Uitspraak

RECHTBANK [plaatsnaam]
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4542

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouder van [plaatsnaam] , het college

(gemachtigden: mr. S.J.C. Hocks en mr. N.M.R. Prins).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel: [naam 1] (gemachtigde: ing. I.F.A.J. van Elk), [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het college om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van een bijgebouw (loods) bij de woning aan de [adres 1] in [plaatsnaam] .
1.1.
Het college heeft deze aanvraag in het besluit van 1 april 2020 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 14 juni 2022 op het bezwaar (het bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-belanghebbenden hebben een schriftelijke zienswijze aan de rechtbank toegezonden.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en de gemachtigde van [naam 1] zijn ook verschenen op zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser woont aan [adres 1] in [plaatsnaam] . Op deze locatie heeft eiser een loods gebouwd van circa 240 m² groot. De loods wordt gebruikt voor het stallen van auto’s en er is een trimsalon in gevestigd. Op 8 december 2020 heeft eiser voor de loods een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’. Het college heeft met het primaire besluit de aanvraag geweigerd.
3. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen de afwijzing van zijn aanvraag. De Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft advies uitgebracht naar aanleiding van dit bezwaar. De commissie adviseert om het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit in stand te laten. Het college heeft het advies overgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4.1.
Vast staat dat ter plaatse van de bouwplanlocatie het op 11 oktober 2012 vastgestelde bestemmingsplan ‘De Bras’ van toepassing is. Volgens dit bestemmingsplan heeft het perceel de enkelbestemming “Wonen-1” en de gebiedsaanduiding “waterstaat-beschermingszone”. Ook is ter plaatse het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren” (paraplubestemmingsplan) van kracht.
4.2.
Ingevolge artikel 14.2.1, onder a, van de planregels geldt dat de gebouwen zich moeten bevinden binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak.
4.3.
Ingevolge artikel 19, onder b, van de planregels is overschrijding van de in het plan aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen en bebouwingspercentages - tenzij in de regels anders is bepaald – slechts toegestaan voor ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m, dan wel 10% bedraagt (…).
4.4.
Ingevolge artikel 20, onder a, van de planregels is het verboden de gronden en de zich daarop bevindende opstallen binnen dit bestemmingsplan, te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan (…).
Ontvankelijkheid
5. De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding eerst te beoordelen of de derde-belanghebbenden als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt.
5.1.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat belanghebbende is bij dat besluit, tenzij gevolgen van enige betekenis ontbreken. Daarbij worden meegenomen de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
5.2.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de heer [naam 2] en de heer [naam 4] feitelijke gevolgen van enige betekenis ondervinden van de loods. De heer [naam 2] woont aan de [adres 2] op een afstand van 50 meter van de loods. De heer [naam 4] woont aan de [adres 3] op een afstand van 40 meter van de loods. Het perceel waar de loods op staat, grenst niet aan de percelen waarop de woningen van beiden is gelegen. Daarnaast staan tussen de loods en de woning van zowel [naam 2] als [naam 4] andere woningen, zodat zij niet of nauwelijks zicht kunnen hebben op de loods. Ook van andere feitelijke gevolgen van enige betekenis is niet gebleken. De rechtbank merkt de heer [naam 2] en de heer [naam 4] daarom niet aan als belanghebbende. [naam 3] en [naam 1] hebben direct zicht op de loods en zijn daarom beide als belanghebbende aan te merken.
Standpunten partijen
6.1
Eiser betoogt dat het college niet in redelijkheid de aanvraag van de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren. Volgens hem heeft het college een onjuist vertrekpunt genomen voor de beoordeling van de aanvraag. Op het perceel is 150 m² aan bijbehorend bouwwerk mogelijk [2] en dit is slechts een beperkte uitbreiding daarvan. Verder moet de omstandigheid dat ter plaatse sprake is van oorspronkelijke historische lintbebouwing in de Lage Broekpolder worden genuanceerd in de visie van eiser. Inmiddels is er een woonwijk opgetrokken achter de lintbebouwing waardoor het zicht op het oorspronkelijke landelijke gebied is wegenomen. Ook was in het oorspronkelijke landelijke gebied sprake van agrarische bedrijvigheid met bijbehorende opstanden. Een loods zoals eiser heeft aangevraagd, past dan ook gewoon in de omgeving. Dit volgt ook uit het feit dat er reeds loodsen gerealiseerd zijn op omliggende percelen. Daarnaast is de motivering dat de loods zichtbaar is een zinloze overweging omdat elk bijbehorend bouwwerk op het perceel zichtbaar is. Tot slot bestrijdt eiser dat het beoogde gebruik niet past binnen het bestemmingsplan. In het primaire besluit is immers opgenomen dat sprake is van aan-huis gebonden beroep, passend binnen het detailhandelsbeleid.
6.2
Het college stelt zich op het standpunt dat ondanks het feit dat onder voorwaarden een vergunningsvrij bouwwerk geplaatst kan worden op het perceel, dit niet betekent dat medewerking verleent moet worden aan een bouwwerk dat van die vergunningsvrije afmetingen afwijkt. De loods heeft een grotere omvang dan de gemeenteraad voor ogen had bij het vaststellen van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheden. Het bouwwerk is volgens het college dan ook in strijd met een goede ruimtelijke ordening. De loodsen waar eiser naar verwijst vallen onder een ander planologisch regime, zodat het niet gaat om gelijksoortige gevallen. Daarnaast heeft de door eiser aangevraagde loods niets van doen met agrarische doeleinden. Het college kan daarom de redenering dat rekening moet worden gehouden met het agrarische karakter niet volgen.
Planologische toets
7.1
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met artikel 14.2.1, onder a, en artikel 19, onder b, van de planregels. Op grond van Bijlage II, artikel 2, onderdeel 3, onder b van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) kan op het perceel onder voorwaarden 150m² aan vergunningsvrije bouwwerken worden opgericht. Voorliggend bouwplan heeft echter een oppervlakte van 240 m². Daarmee staat vast dat het bouwplan niet vergunningsvrij kan worden opgericht. Een overschrijding van circa 90m² kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezien als een geringe overschrijding. Bovendien kent het perceel geen bouwvlak ter plaatse van het bouwplan.
7.2.
Het college kan op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, indien sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het college komt bij deze beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7.3.
Het college heeft geoordeeld dat een loods van deze grootte ongewenst is op deze locatie. Ter motivering heeft het college aangegeven dat de loods te fors is en dat deze niet goed is ingepast in zijn stedenbouwkundige context. Ook is de loods erg zichtbaar vanaf de openbare weg, zowel vanaf de [straatnaam 1] als vanaf het [straatnaam 2] en tast hij het karakter van de historische lintbebouwing aan. De loods doet daarom afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit en aan de woonkwaliteit van omwonenden. De rechtbank is van oordeel dat het college haar weigering op deze wijze voldoende draagkrachtig heeft toegelicht.
7.4.
Van andere omstandigheden die het college tot een ander besluit hadden moeten brengen is niet gebleken. Dat onder het vorige bestemmingsplan sprake was van een agrarische omgeving waarin, naar door eiser wordt gesteld, ook grote bebouwing op het achtererf mogelijk was, leidt niet tot een ander oordeel. Bestemmingsplantechnisch is de gehele situatie namelijk gewijzigd. Het perceel van eiser kent onder het huidige bestemmingsplan de bestemming “Wonen”. Er is daarom geen sprake van een agrarisch perceel. Dat aan de overkant van eiser percelen zijn gelegen waar een agrarische bestemming op ligt, heeft geen invloed op de bestemming die op het perceel van eiser rust. Bovendien liggen deze percelen in een andere gemeente en geldt ter plaatse een ander bestemmingsplan. Het college heeft voldoende toegelicht waarom hij de algemene belangen voor afwijzen van de aanvraag zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van eiser.
7.5.
De beroepsgrond slaagt niet.
Evenredigheid
8. Eiser is van mening dat het genomen besluit niet evenredig is, omdat zijn financiële belangen onvoldoende zijn meegewogen.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de financiële belangen van eiser niet opwegen tegen de algemene belangen die hebben geleid tot de weigering van de omgevingsvergunning. De financiële gevolgen van het realiseren van de loods zonder de benodigde omgevingsvergunning komt voor eigen rekening en risico van eiser.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de algemene belangen die hebben geleid tot de weigering van de omgevingsvergunning kunnen laten prevaleren boven het belang van eiser. Daarnaast zijn de financiële gevolgen van de weigering van de aanvraag van eiser niet het inherente gevolg van dat besluit, maar van het gegeven dat de loods er al staat en is opgericht zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning. [3] Het betoog slaagt daarom niet.
8.3.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. ten Brummelhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492.
2.Eiser verwijst hiervoor naar Bijlage II, artikel 2, onderdeel 3, onder b, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2106.