ECLI:NL:RBDHA:2023:21316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
SGR 21/1072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor het herbouwen en uitbreiden van een bedrijfspand en bedrijfshallen met betrekking tot strijdig gebruik en afwatering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het herbouwen en uitbreiden van een bedrijfspand en bedrijfshallen beoordeeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders op 25 mei 2020, maar eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 13 november 2020, waarin hun bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank constateert dat bij het nemen van het bestreden besluit het beoogde strijdige gebruik van bedrijfshal 4 voor het houden van paarden ten onrechte niet is betrokken. Dit gebruik is in strijd met het bestemmingsplan, wat de rechtbank als een formeel gebrek aanmerkt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de planologische strijdigheid inmiddels is weggenomen door een eerdere uitspraak van de rechtbank.

Daarnaast wordt de afwatering van de nieuwe bedrijfshallen besproken. Eisers vrezen wateroverlast en stellen dat de afwatering niet adequaat is beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder de afwatering niet in samenhang met andere bouwprojecten heeft hoeven beoordelen, maar dat er wel een toets aan het Bouwbesluit 2012 had moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van eisers vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 866,92.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1072

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[bedrijfsnaam] ,

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. Blankenstein).
Als derde-partij nemen aan het geding deel:
[naam 1], uit [plaats] , vergunninghouder 1,
[naam 2]en
[naam 3]uit [plaats] , vergunninghouders 2, (gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint),
samen: vergunninghouders.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door verweerder aan vergunninghouders verleende omgevingsvergunning voor het herbouwen en uitbreiden van het bedrijfspand en de bedrijfshallen op de locatie [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] in [plaats] .
1.2.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het primaire besluit van 25 mei 2020 verleend. Met het bestreden besluit van 13 november 2020 heeft verweerder het daartegen door eisers gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Namens verweerder waren aanwezig [naam 4] , jurist bij de afdeling vergunningen, [naam 5] en [naam 6] , vergunningverleners, bijgestaan door de gemachtigde. Vergunninghouder 1 is verschenen. Ter zitting heeft vergunninghouder 1 verklaard dat hij niet langer wordt vertegenwoordigd door mr. J.J.M. van Lint. Vergunninghouders 2 zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig behandeld met de beroepen van eisers met zaaknummers SGR 21/3898 en SGR 22/7149.

Feiten en totstandkoming van het besluit

2. Op 28 januari 2020 heeft vergunninghouder 1, mede namens vergunninghouders 2, een aanvraag ingediend voor het herbouwen en uitbreiden van het bedrijfspand en de bedrijfshallen op de locatie [adres 1] / [adres 2] en [adres 3] in [plaats] .
3. De bedrijfshallen maken deel uit van een groter bedrijvencomplex. Het gehele bedrijvencomplex is op 1 oktober 2019 door een brand volledig verloren gegaan. De aanvraag ziet op de herbouw van vier bedrijfshallen. Bedrijfshal 1 tot en met 3 zijn van vergunninghouder 1. Bedrijfshal 4 is van vergunninghouders 2.
4. Met het besluit van 25 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning heeft betrekking op de activiteit bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Volgens verweerder doen zich geen weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo voor.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder, onder aanvulling van de motivering, het door eisers tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
6. Eisers wonen op het naastgelegen perceel aan de [adres 4] en exploiteren aldaar een bloem- en bollenkwekerij.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning aan de hand van de beroepsgronden die eisers hebben aangevoerd.
8. De voor de beoordeling van de beroepen relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Het gebruik van bedrijfshal 4
9. Eisers betogen dat verweerder de omgevingsvergunning voor de bouw van
bedrijfshal 4 niet had mogen verlenen, omdat vergunninghouders 2 de intentie hebben om deze te gebruiken voor het houden van paarden, terwijl dat in strijd is met het bestemmingsplan.
9.1.
In het verweerschrift heeft verweerder erkend dat bij het nemen van het bestreden besluit ten onrechte het beoogde strijdige gebruik van bedrijfshal 4 voor het houden van paarden niet is betrokken.
9.2.
Volgens vergunninghouders 2 heeft verweerder het gebruik van bedrijfshal 4 voor het houden van paarden niet bij de beoordeling van de aanvraag van 28 januari 2020 hoeven te betrekken. Zij hebben een aparte aanvraag voor de bouw van bedrijfshal 4 ingediend om vertraging bij de herbouw van de bedrijfsgebouwen te voorkomen. Volgens vergunninghouders 2 is voldoende aannemelijk dat bedrijfshal 4 niet illegaal zal worden gebruikt, omdat zij voor het stallen van drie paarden al eerder een aanvraag hebben gedaan. De drie ligboxen nemen ook maar een klein deel van de bedrijfshal in. Als vergunninghouders 2 dat deel niet voor het houden van paarden mogen gebruiken, zullen zij dat deel weer inzetten voor bedrijfsactiviteiten.
9.3.
Niet in geschil is dat bedrijfshal 4 in het verleden is gebruikt voor het houden van paarden. Op [datum 1] 2018 hebben vergunninghouders 2 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend onder meer ter legalisatie van het gebruik van hun percelen voor het hobbymatig houden van paarden. Daarbij hebben zij ook verzocht om legalisatie van drie ligboxen in hun bedrijfshal. Op [datum 2] 2019 heeft verweerder een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd waarin dit gebruik is toegestaan. Bij besluit van 16 april 2021 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Tegen dit besluit hebben eisers ook beroep ingesteld (SGR 21/3898).
9.4.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dient bij de toetsing of sprake is van strijd met het bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat geoordeeld moet worden dat een bouwwerk in strijd met de bestemming is indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. [1] Dit betekent dat niet alleen naar de aanvraag moet worden gekeken maar ook naar andere feiten en omstandigheden. Hoewel het begrijpelijk is dat vergunninghouders 2 hun bedrijfshal 4 snel wilden terugbouwen, ziet de rechtbank daarin geen reden om deze jurisprudentie niet te volgen. Nu er een aanvraag ter legalisatie van de drie ligboxen in de bedrijfshal liep, had verweerder die aanvraag bij de aanvraag van [datum 3] 2020 moeten betrekken. Verweerder heeft dat ook erkend. De omstandigheid dat de ligboxen maar een klein deel van de bedrijfshal in beslag nemen en de planologische strijdigheid volgens vergunninghouders 2 gering is, maakt dat niet anders.
9.5.
Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit een formeel gebrek. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit op dit punt vernietigen.
9.6.
De rechtbank stelt vast dat het door eisers tegen de omgevingsvergunning van [datum 4] 2021 ingestelde beroep (SGR 21/3898) bij uitspraak van deze rechtbank van heden ongegrond is verklaard. Aangezien verweerder met dat besluit de planologische strijdigheid van het gebruik van bedrijfshal 4 heeft weggenomen, ziet de rechtbank daarin aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op dat punt in stand te laten.
Toegangsdeuren bedrijfshal 4
10. Eisers stellen dat bedrijfshal 4 grenst aan gronden met een bollenteeltbestemming. Om die reden kan de hal niet worden voorzien van de externe toegangsdeuren zoals die zijn ingetekend op de bouwtekeningen. Ook ontbreekt een planologisch toelaatbare toegangsweg tot de hal. Volgens eisers kan bedrijfshal 4 daarom niet worden vergund.
10.1.
Partijen zijn het erover eens en de rechtbank stelt ook vast dat bedrijfshal 4 in het vergunde bouwplan wordt gebouwd binnen de in het geldende bestemmingsplan “Landelijke Gebied 2012” gelegen bestemming “Bedrijf”. Dat geldt ook voor de aan de achterzijde gelegen toegangsdeuren van de hal. Deze grenzen aan gronden met de bestemming “Agrarisch – Bollenteelt – Bollenzone 3”.
10.2.
Verweerder heeft toegelicht dat naast bedrijfshal 4, aan de zijde van de toegangsdeuren, al decennialang een bestaand verhard buitenterrein aanwezig is dat wordt gebruikt voor bedrijfsactiviteiten. Die gronden hadden in het verleden een bedrijfsbestemming maar hebben per abuis een bollenteeltbestemming gekregen. Bij besluit van 27 september 2022 heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend teneinde de bestaande verharding op het buitenterrein te legaliseren.
10.3.
De rechtbank overweegt dat de gronden naast bedrijfshal 4, aan de zijde van de toegangsdeuren, deel uitmaken van het bestaande verharde buitenterrein dat ook als toegangsweg naar de bedrijfshal wordt gebruikt. Dit buitenterrein is geen onderdeel van het bouwplan, zodat het in deze procedure ook niet ter toetsing voorligt. De beroepsgronden kunnen daarom niet tot een gegrond beroep leiden. De rechtbank merkt nog op dat het door eisers tegen het besluit van 27 september 2022 ingestelde beroep (SGR 22/7149) bij uitspraak van deze rechtbank van heden ongegrond is verklaard.
Afwatering
11. Eisers vrezen wateroverlast als gevolg van de nieuwe bedrijfshallen. Eisers stellen dat het voormalige bedrijvencomplex één geheel vormt. Aangezien voor de afwatering gebruik wordt gemaakt van dezelfde duikers en sloten had verweerder de afwatering voor het hele complex gezamenlijk moeten beoordelen. Het bouwplan kan daarom niet los worden gezien van het bouwplan dat voorziet in de herbouw van het bedrijfspand aan de [adres 5] . Voor wat betreft het onderhavige bouwplan heeft verweerder ook onvoldoende aandacht besteed aan de afwatering. Door verweerder is niet aannemelijk gemaakt dat de bouwwerken voldoen aan het Bouwbesluit 2012.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bouwplan niet in samenhang hoeven te beoordelen met de herbouw van de bedrijfshal aan de [adres 5] . Nog los van het feit dat voor dat bouwplan een afzonderlijke aanvraag is gedaan, is sprake van bouwprojecten die fysiek van elkaar te onderscheiden zijn. Er is daarom geen sprake van onlosmakelijke samenhang. De omstandigheid dat de bedrijfshallen voorheen onderdeel waren van één bedrijvencomplex, maakt dat niet anders. Deze zaak hoeft daarom ook niet gevoegd te worden behandeld met het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor [adres 5] (SGR 22/2675), zoals eisers hebben verzocht.
11.2.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich, onder overname van het advies van de commissie bezwaren en klachten van [plaats] , op het standpunt gesteld dat de gevolgen die het bouwplan heeft of kan hebben voor de afwatering geen deel uitmaakt van het toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning. Het Bouwbesluit 2012 en het bestemmingsplan stellen namelijk geen eis dat een bouwplan alleen is toegestaan als dit geen negatieve effecten heeft voor de waterhuishouding. Ten overvloede ziet verweerder ook geen aanleiding om te veronderstellen dat een goede hemelwaterafvoer niet aannemelijk is. De afwatering van het hemelwater van het terrein en van de bedrijfshallen 1, 2, 3 en 4 zal via de sloot bij de [straatnaam 1] en niet via de [straatnaam 2] lopen. Verweerder heeft in dit verband een tekening principe rioolverloop bij het bestreden besluit gevoegd.
11.3.
De rechtbank stelt voorop dat het bestemmingsplan niet de eis stelt dat het bouwplan alleen is toegestaan als dit geen negatieve effecten heeft voor de waterhuishouding. Voorts is niet in geschil dat het bouwplan ook niet in strijd is met de regels van het bestemmingsplan. Dat betekent dat vergunninghouders de gevolgen van het bouwplan voor de waterhuishouding ook niet in kaart hebben hoeven brengen in een ruimtelijke onderbouwing en verweerder dat ook niet heeft hoeven betrekken bij het verlenen van deze omgevingsvergunning. Dit is anders dan in de verleende omgevingsvergunningen die onderwerp van beroep zijn in de procedures met zaaknummers SGR 21/3898 en SGR 22/7149. Dit neemt niet weg dat verweerder de afwatering wel moet beoordelen in het kader van de toets aan het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 geeft in afdeling 6.4 namelijk voorschriften over de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater bij nieuwbouw en bestaande bouw. In artikel 6.17 van het Bouwbesluit 2012 wordt voor de afvoer van hemelwater verwezen naar de normen in NEN 3215.
11.4.
De toets die verweerder moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. [2] Bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 komt verweerder beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan.
11.5.
Naar het oordeel van de rechtbank vertoont het bestreden besluit een gebrek, omdat verweerder het bouwplan niet heeft getoetst aan afdeling 6.4 van het Bouwbesluit 2012. De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond en komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
11.6.
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan aan het Bouwbesluit 2012 zal voldoen. Verweerder wijst op de tekening principe rioolbeloop die bij het bestreden besluit is gevoegd. Hieruit blijkt dat de bedrijfshallen zullen worden afgewaterd via de sloot bij de [straatnaam 1] . Door vergunninghouders zijn ook nog verschillende tekeningen van de afwatering
overgelegd. Met deze tekeningen wordt de wijze van afvoer via de [straatnaam 1] nogmaals inzichtelijk gemaakt. De afwatering voor de bedrijfshallen 1, 2, 3 en 4 is gezamenlijk geregeld. Ten slotte hebben vergunninghouders ook nog hemelwaterafvoerberekeningen laten opstellen.
11.7.
In het beroepschrift en tijdens de zitting hebben eisers te kennen gegeven dat zij de afwatering van de vier bedrijfshallen naar de sloot aan de [straatnaam 1] als een oplossing zien. Nu eisers de tekeningen en berekeningen van de afwatering via de sloot aan [straatnaam 1] niet hebben bestreden, heeft verweerder op basis daarvan voldoende aannemelijk kunnen achten dat het bouwplan aan de voorschriften over de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater in het Bouwbesluit 2012 voldoet. Verweerder heeft hiermee het geconstateerde gebrek alsnog hersteld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit op dit punt in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 9.5 en 11.5 is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 9.6 en 11.7 zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten.
Het beroepschrift is ingediend door mr. K. Heede. Zijn kantoorgenoot R.Th.G. van der Veldt die de zaak daarna had overgenomen, heeft zich tijdens de beroepsprocedure onttrokken. Gelet hierop stelt de rechtbank de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). De door eisers gevraagde reiskosten van € 29,92 komen ook voor vergoeding in aanmerking. De te vergoeden proceskosten bedragen daarmee in totaal € 866,92.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 november 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 866,92.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzitter, en mr. N.E.M. de Coninck en mr. A.J. Eertink, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo – voor zover thans van belang – wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de bouwverordening, het Bouwbesluit 2012 dan wel de redelijke eisen van welstand.
Bouwbesluit 2012
Ingevolge artikel 6.15, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 heeft een bouwwerk een zodanige voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater of hemelwater dat het water zonder nadelige gevolgen voor de gezondheid kan worden afgevoerd.
Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012 heeft een dak van een te bouwen bouwwerk een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater met een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit van ten minste de volgens die norm bepaalde belasting van die voorziening.