In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het herbouwen en uitbreiden van een bedrijfspand en bedrijfshallen beoordeeld. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders op 25 mei 2020, maar eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 13 november 2020, waarin hun bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank constateert dat bij het nemen van het bestreden besluit het beoogde strijdige gebruik van bedrijfshal 4 voor het houden van paarden ten onrechte niet is betrokken. Dit gebruik is in strijd met het bestemmingsplan, wat de rechtbank als een formeel gebrek aanmerkt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat de planologische strijdigheid inmiddels is weggenomen door een eerdere uitspraak van de rechtbank.
Daarnaast wordt de afwatering van de nieuwe bedrijfshallen besproken. Eisers vrezen wateroverlast en stellen dat de afwatering niet adequaat is beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat verweerder de afwatering niet in samenhang met andere bouwprojecten heeft hoeven beoordelen, maar dat er wel een toets aan het Bouwbesluit 2012 had moeten plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd, en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van eisers vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 866,92.