ECLI:NL:RBDHA:2023:21310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
C/09/657947 / JE RK 23-2388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen in een jeugdhulpcontext

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, uitgesproken op 29 december 2023, heeft de kinderrechter J.J. Peters een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming regio Haaglanden beoordeeld. Het verzoek betreft de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee kinderen, [kind 1] en [kind 2], die in een onveilige en instabiele opvoedsituatie verkeren. De Raad heeft geconstateerd dat de kinderen een ernstig bedreigde ontwikkeling doormaken, mede door een verleden van mishandeling en een onveilige thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de oma, die momenteel de voogdij heeft, onvoldoende in staat is om de kinderen de benodigde zorg en stabiliteit te bieden. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 december 2023 zijn de kinderen gehoord en is er een tolk aanwezig geweest om de communicatie te vergemakkelijken. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is om de kinderen onder toezicht te stellen en hen in een veilige omgeving te plaatsen, zodat zij de benodigde hulp en ondersteuning kunnen ontvangen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn vastgesteld voor de duur van één jaar, tot 29 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/657947 / JE RK 23-2388
Datum uitspraak: 29 december 2023
Beschikking van de kinderrechter tot een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over:
[kind 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [kind 1] ,
[kind 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [kind 2] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[oma],
hierna te noemen: de oma,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. L. Windhorst te Den Haag.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 5 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 december 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • De oma met haar advocaat en ondersteund door een Arabisch-Syrisch sprekende tolk.
  • [naam 1] namens de Raad;
- [naam 2] en [naam 3] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [kind 1] en [kind 2] naar hun mening gevraagd. [kind 1] en [kind 2] hebben hierover een brief gestuurd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [kind 1] en [kind 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 18 september 2019 zijn [kind 1] en [kind 2] onder voogdij gesteld van de oma.
2.2.
[kind 1] en [kind 2] verblijven in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten bij [jeugdzorg] .

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van de Raad strekt tot ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] voor de duur van één jaar en tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van één jaar. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Bij [kind 2] en [kind 1] is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling omdat zij de afgelopen jaren te maken hebben gehad met een onveilige en instabiele opvoedsituatie, waarin er regelmatig escalaties hebben plaatsgevonden tussen hen en familieleden. De Raad is bezorgd over het effect van de onverwerkte gebeurtenissen in het verleden op de kinderen. Het is belangrijk dat er duidelijkheid, structuur en veiligheid voor [kind 2] en [kind 1] komt, zodat zij kunnen gaan werken aan hun traumaverwerking van de ingrijpende gebeurtenissen die in hun leven hebben plaatsgevonden. De Raad heeft daarnaast zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [kind 2] en haar matige zelfverzorging. De oma is voldoende bereid maar onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging in de ontwikkeling weg te nemen. Het is nog onduidelijk of oma binnen een aanvaardbare termijn weer in staat is om de opvoeding wel weer zelf te kunnen dragen. Een machtiging tot uithuisplaatsing is noodzakelijk omdat de kinderen momenteel niet verblijven bij de opvoeder die de voogdij heeft. De oma heeft onvoldoende opvoedingsvaardigheden en draagkracht om de kinderen te bieden wat zij op dit moment nodig hebben. Het is belangrijk dat diagnostisch onderzoek en behandeling plaatsvindt en hiervoor is een stevige, veilige en warme opvoedingsomgeving als basis nodig. Een termijn van één jaar is passend voor de maatregelen, zodat traumabehandeling kan worden ingezet en een jeugdbeschermer een beeld van het gezin kan vormen. Daarnaast hebben de kinderen behoefte aan zekerheid en wordt twaalf maanden gezien als een aanvaardbare termijn voor de kinderen om onzekerheid te ervaren over hun verblijfplaats.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de oma is ingestemd met het verzochte en zij refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe dat [kind 2] en [kind 1] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. [kind 2] en [kind 1] hebben een belast verleden, waarin zij veel heftige gebeurtenissen hebben meegemaakt. Ook de afgelopen jaren zijn zij opgegroeid in een opvoedomgeving, waarin zij meermaals slachtoffer zijn geworden van fysieke en emotionele mishandelingen van familieleden. De kinderrechter maakt zich ook zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Er is sprake van een complexe situatie waarin ook culturele verschillen een rol spelen. Het is voor de kinderrechter duidelijk dat de oma momenteel onvoldoende bij machte is om de opvoeding van de kinderen te dragen en zelfstandig de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. De kinderen hebben een veilige en consequente opvoeder nodig, die oma door haar leeftijd, gezondheid en gebrek aan voldoende opvoedingsvaardigheden momenteel niet kan zijn. Daarnaast is het van groot belang dat [kind 2] en [kind 1] passende hulp gaan ontvangen voor hun eigen problematiek. Gezien het voorgaande is het naar het oordeel van de kinderrechter noodzakelijk dat er een jeugdbeschermer betrokken wordt, die ervoor kan zorgen dat de [kind 2] en [kind 1] de hulpverlening ontvangen die zij nodig hebben om zich verder te kunnen ontwikkelen. De kinderrechter zal [kind 2] en [kind 1] dan ook onder toezicht stellen voor de duur van één jaar.
5.3.
Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing overweegt de kinderrechter dat [kind 2] en [kind 1] al sinds juni bij [jeugdzorg] verblijven. De kinderrechter vindt het van groot belang dat de kinderen op een plek verblijven die hen stabiliteit en veiligheid biedt, zodat zij toe kunnen komen aan de behandeling en de verwerking van de gebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden. Gelet op de complexiteit van de problemen is het in het belang van [kind 2] en [kind 1] noodzakelijk dat hun huidige verblijfplaats bij [jeugdzorg] wordt geformaliseerd door een machtiging tot uithuisplaatsing. Vanuit deze stabiele basis kan de komende periode een start gemaakt worden met de hulpverlening en kan ook onderzocht worden wat voor de lange termijn een passende plek voor hen zal zijn. Nu de behandeling nog opgestart moet worden en de kinderrechter het belangrijk vindt dat [kind 2] en [kind 1] duidelijkheid hebben over hun verblijfplaats is een termijn van één jaar voor de machtiging tot uithuisplaatsing passend en geboden. Zij zal het verzoek dan ook toewijzen zoals verzocht.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [kind 1] en [kind 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden met ingang van 29 december 2023 tot 29 december 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 29 december 2023 tot 29 december 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2023 door mr. J.J. Peters, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier, en op schrift gesteld op 10 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.