ECLI:NL:RBDHA:2023:21307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
15 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23_7103
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake buiten behandelingstelling aanvraag bedrijfsactiviteitenvergunning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van V.O.F. [verzoekster] afgewezen. De zaak betreft de buiten behandelingstelling van een aanvraag voor een bedrijfsactiviteitenvergunning door de burgemeester van Den Haag. De burgemeester heeft deze beslissing genomen omdat de verzoekster onvoldoende gegevens heeft verstrekt over de herkomst van de financiering van de onderneming. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de exploitatie van de supermarkt kon worden voortgezet.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 16 november 2023 behandeld. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde C.F. Fasseur, stelde dat zij voldoende inzicht had gegeven in de herkomst van de investeringen, die voornamelijk afkomstig waren uit privébezit en gespaarde gelden. De burgemeester had echter aangegeven dat de aanvraag buiten behandeling was gesteld omdat de verzoekster niet had voldaan aan de verzoeken om aanvullende informatie, waaronder een kopie van de vennootschapsakte en bewijs van de herkomst van de investeringen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het bezwaar van de verzoekster geen redelijke kans van slagen had, omdat de burgemeester terecht had vastgesteld dat de aanvraag incompleet was. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van transparantie over de financiering van de onderneming en oordeelde dat het belang van de burgemeester om te waarborgen dat er geen verband is met strafbare feiten zwaarder weegt dan het belang van de verzoekster bij de voortzetting van de onderneming. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en besliste dat de verzoekster het door haar betaalde griffierecht niet terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7103

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 november 2023 in de zaak tussen

V.O.F. [verzoekster], uit [vestigingsplaats], verzoekster

(gemachtigde: C.F. Fasseur),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. K. Lafleur en J. van Leeuwen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster ten aanzien van het besluit tot buiten behandelingstelling van haar aanvraag voor een bedrijfsactiviteitenvergunning en de last onder bestuursdwang om de exploitatie van de onderneming te staken en gestaakt te houden vanaf vijf dagen na dagtekening van het besluit.
1.1.
Bij besluit van 27 oktober 2023 heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat verzoekster onvoldoende gegevens heeft verstrekt.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2], haar gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank ik een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. V.O.F. [verzoekster] (hierna: de supermarkt) is op 7 juni 2021 opgericht door de heer [naam 1] en zijn moeder, mevrouw [naam 2] (hierna: de vennoten). De supermarkt is onlangs op grond van een aanwijzingsbesluit vergunningsplichtig gesteld. [1] Daarom is op 12 juli 2023 een aanvraag voor een bedrijfsactiviteitenvergunning ingediend. [2] Voor verlening van deze vergunning voert verweerder een zogenoemde Bibob-toets uit. Daarbij wordt inzicht verkregen over hoe de onderneming is gefinancierd. Verweerder heeft bij brief van 15 augustus 2023 verzoekster in de gelegenheid gesteld om de aanvraag nader te onderbouwen, en heeft daarbij specifiek om een aantal stukken gevraagd. Vervolgens is op aanvraag van verzoekster tot drie keer toe uitstel verleend, waarna uiteindelijk geen aanvullende stukken zijn ingediend. Omdat de herkomst van de financiering onvoldoende transparant en inzichtelijk is gemaakt, heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld. [3] De exploitatie van de supermarkt dient daarom vanaf 22 november 2023 te worden gestaakt. [4]
Wat vindt verzoekster?
4. De vennoten zeggen beide € 37.500,- in de onderneming te hebben geïnvesteerd. Het gaat voornamelijk om gespaarde gelden uit privébezit die zijn aangewend voor de investering. In de cultuur van hun familie is het vanzelfsprekend dat wordt gedeeld in het aanwezige geld en daar bestaan mondelinge afspraken over. Zo is € 27.000,- van de investering afkomstig van de zus van de heer [naam 1]. Ook is de investering opgebouwd uit spaarbedragen, zoals cadeaus van familieleden en de ontvangen kinderbijslag. Dat kan worden afgeleid uit de bijschrijvingen op de overgelegde bankafschriften. Daarnaast is een deel van de investeringen gefinancierd met geld afkomstig uit de eerdere onderneming [bedrijfsnaam] die werd geëxploiteerd door mevrouw [naam 2]. Omdat hiermee voldoende inzichtelijk is gemaakt waar de investeringen vandaan komen, is het buiten behandeling stellen van de aanvraag onterecht. De gevraagde voorziening houdt in dat de exploitatie van de supermarkt mag worden voortgezet tot tenminste de beslissing op het bezwaar.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5. Verweerder heeft aangegeven dat de exploitatie van de supermarkt per
22 november 2023 dient te worden gestaakt nu de aanvraag voor de vereiste bedrijfsactiviteitenvergunning buiten behandeling is gesteld. Het spoedeisend belang is daarmee voldoende gegeven.
6. De supermarkt is gevestigd aan de [straatnaam] in [plaats]. Verweerder heeft onder meer deze straat aangewezen als gebied waar ondernemingen vergunningsplichtig zijn. [5] Door de vergunningsplicht streeft verweerder in dit kwetsbare gebied ernaar de openbare orde te verbeteren en een veilig ondernemersklimaat te creëren. Ondernemingen aan de [straatnaam] moeten een vergunning aanvragen en daarvoor moeten zij onder meer met stukken onderbouwen hoe de onderneming is gefinancierd. [6]
7. Het is beginsel aan de aanvrager om de aanvraag met voldoende stukken te onderbouwen. Naar aanleiding van het ingevulde bibob-formulier is door verweerder bij brief van 15 augustus 2023 verzocht om aanvulling van de vergunningsaanvraag. Daarin werd ook aangegeven dat als de aanvraag niet zou worden aangevuld, de aanvraag buiten behandeling zou worden gesteld. Verweerder heeft onder meer verzocht om een kopie van de vennootschapsakte, een kopie van de koopovereenkomst van de onderneming, en diverse stukken waarmee de wijze van financiering en de herkomst van geïnvesteerd geld worden aangetoond. Tot drie keer toe is bij e-mailberichten van 4, 19 en 25 september 2023 door verweerder op verzoek uitstel verleend. Omdat ook daarna de aanvraag niet is gecomplementeerd, heeft verweerder deze redelijkerwijs buiten behandeling kunnen stellen.
8. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Nadat verweerder heeft besloten de aanvraag buiten behandeling te stellen, hebben de vennoten in bezwaar op 31 oktober 2023 alsnog geprobeerd om de door verweerder opgevraagde stukken te overleggen. Verweerder heeft echter te kennen gegeven dat de aanvraag ook met deze stukken nog incompleet is. Zo mist nog steeds een (volledig) afschrift van de vennootschapsakte, en is niet inzichtelijk gemaakt hoe de zus van de heer [naam 1] aan het door haar aan hem ten behoeve van de supermarkt uitgeleende bedrag van € 27.000,- is gekomen. Daarbij komt dat de nadere stukken ook nieuwe vragen opwerpen. Zo is het onder meer onduidelijk waaruit de eigen investering van € 10.000,- van de heer [naam 1] is opgebouwd, en kan niet worden achterhaald hoe de geldstromen tussen de supermarkt en de eerder door de vennoten geëxploiteerde onderneming [bedrijfsnaam] hebben gelopen. Verweerder kan dan ook worden gevolgd in de constatering dat verzoeker de herkomst van de financiering van de supermarkt niet met schriftelijke stukken heeft onderbouwd en er niet in is geslaagd de herkomst van dit geld inzichtelijk te maken.
9. Verweerder heeft het belang om bij de aanvraag te kunnen beoordelen dat kan worden uitgesloten dat in het bedrijf geen geld is geïnvesteerd dat verband houdt met gepleegde strafbare feiten zwaarder mogen laten wegen dan het belang van verzoekster bij de voortzetting van de onderneming. Dat de onderneming netjes zou worden geëxploiteerd, maakt dat niet anders. Er bestaat immers onvoldoende transparantie over de (herkomst van de) financiering van de onderneming.

Conclusie en gevolgen

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
11. Verzoekster krijgt het door haar betaalde griffierecht niet terug. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
23 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het Aanwijzingsbesluit [straatnamen] vergunningsplicht bedrijfsmatige activiteiten ex artikel 2:98 Apv (het Aanwijzingsbesluit).
2.Op grond van artikel 2:98 van de Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Den Haag (Apv).
3.Op grond van artikel 4:5, eerste lid en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Zo nodig met toepassing van artikel 5:21 in samenhang met artikel 5:28 van de Awb.
5.Het Aanwijzingsbesluit.
6.Zoals volgt uit artikel 7a, tweede lid, van de Wet bibob.