ECLI:NL:RBDHA:2023:21267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
NL23.18351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor familie en gezin

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. D. van Elp, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van zijn ouders en broertje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een besluit door verweerder is overschreden. Eiser heeft verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft, na het verstrijken van de termijn, beroep ingesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is en dat verweerder alsnog binnen zes weken een besluit moet nemen op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 209,25, en het door hem betaalde griffierecht van € 184,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 21 september 2023 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.18351
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. van Elp),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel ‘familie en gezin’ ten behoeve van zijn ouders en zijn broertje (hierna: de aanvraag).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.2 Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.3
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvraag is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Eiser heeft meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Dit betekent dat het beroep
1. Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
terecht is ingediend.
4. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
5. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.4 In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.5
6. Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk acht weken. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat hij meer tijd nodig heeft om op de aanvraag van eiser te beslissen, omdat hij voornemens is om nader onderzoek te doen in de vorm van een gehoor.
7. De rechtbank ziet in de uitleg van verweerder aanleiding om een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Verweerder krijgt zes weken om op de aanvraag van eiser te beslissen. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat eiser op 23 juni 2023 beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een beslissing. De rechtbank heeft verweerder op 28 juni 2023 verzocht om binnen twee weken nadien een verweerschrift in te dienen, waarin verweerder zou aangeven hoeveel tijd hij meende nodig te hebben om alsnog tot een besluit te komen. Verweerder heeft hierop pas bij bericht van 19 september 2023 gereageerd. De rechtbank stelt vast dat verweerder gedurende een periode van bijna drie maanden geen actie heeft ondernomen om tot een besluit te komen. Om die reden zal de rechtbank niet de gevraagde nadere beslistermijn van acht weken toekennen, maar volstaat zij met een termijn van zes weken. Dit is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds passend om tot een zorgvuldige beslissing op de aanvraag te komen. Deze termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.6
Heeft verweerder een bestuurlijke dwangsom verbeurd?
9. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.7
10. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog.8 De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag
4 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
7 Artikel 4:17, eerste en tweede lid, van de Awb en artikel 4:18 van de Awb.
8 Artikel 8:55c van de Awb.
van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen zes weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
12. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 september 20239. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25). Ook moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.10

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
10 Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.