ECLI:NL:RBDHA:2023:21252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
C/09/649401 / KG ZA 23-508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op executie van Marokkaanse alimentatiebeslissingen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw, die beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit bezitten. De man vorderde een verbod voor de vrouw om een uitspraak van een Marokkaanse rechter over kinder- en partneralimentatie te executeren. De vrouw had eerder in Marokko een procedure aangespannen voor alimentatie, terwijl er al een echtscheidingsbeschikking in Nederland was die de alimentatie regelde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat de vrouw misbruik maakt van haar recht door de Marokkaanse uitspraak te willen executeren, gezien de omstandigheden van de zaak. De voorzieningenrechter wees de vordering van de man toe en verbood de vrouw de Marokkaanse uitspraak te executeren, met een dwangsom als sanctie voor niet-nakoming. De uitspraak benadrukt de noodzaak van redelijkheid en billijkheid in de onderlinge verhouding van ex-echtgenoten en de rol van de Nederlandse rechter in internationale alimentatiekwesties.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/649401 / KG ZA 23-508
Vonnis in kort geding van 25 juli 2023
in de zaak van
[de man]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. S.L. Fronik te Haarlem,
tegen:
[de vrouw]te [plaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. Ekholm te Leiden.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de man’ en ‘de vrouw’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord met producties en de later nog overgelegde vertaling van die producties.
1.2.
Op 18 juli 2023 is de mondelinge behandeling gehouden. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit en wonen beiden in Nederland. Zij zijn met elkaar getrouwd geweest van 5 februari 2020 tot 19 augustus 2022. Zij zijn ouders van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2020 (hierna: de minderjarige). Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 10 juni 2022 (hierna: ‘de echtscheidingsbeschikking’) is, voor zover nu relevant, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de man met ingang van 10 juni 2022 een bedrag van € 107,= per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. De behoefte van de minderjarige ligt substantieel hoger dan het toegewezen bedrag maar volgens de rechtbank kan de man op grond van zijn draagkracht slechts een bedrag van € 107,= bijdragen. Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt verder dat de vrouw tijdens de zitting haar verzoek om partneralimentatie vast te stellen heeft ingetrokken.
2.3.
Op 12 juli 2022 heeft de vrouw een civiele procedure in Marokko tegen de man aanhangig gemaakt. Zij heeft in die procedure onder meer verzocht om de man te veroordelen tot betaling van partneralimentatie, kinderalimentatie, een woonvergoeding, vergoeding van opvoeding en verzorging van de minderjarige en een feestvergoeding voor de minderjarige.
2.4.
De vrouw heeft op 14 september 2022 bij het gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen de echtscheidingsbeschikking en heeft – voor zover nu van belang – verzocht te bepalen dat de man met ingang van 10 juni 2022 een bedrag van € 331,50 aan kinderalimentatie moet betalen. De man heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek van de vrouw. Er is in deze procedure nog geen mondelinge behandeling gepland.
2.5.
Bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Al Hoceima, Marokko, hebben op 1 september 2022 en op 27 oktober 2022 zittingen plaatsgevonden in de onder 2.3 genoemde civiele procedure. Op 10 november 2022 is door die rechtbank uitspraak gedaan (hierna: de Marokkaanse uitspraak in eerste aanleg). Uit de door de man overgelegde vertaling van het Arabisch naar het Nederlands van die uitspraak blijkt dat de Rechtbank van Eerste Aanleg kennis heeft genomen van de echtscheidingsbeschikking. De verzoeken van de vrouw tot vaststelling van de onder 2.3 genoemde kosten zijn grotendeels afgewezen, omdat daarover al in de echtscheidingsbeschikking was beslist. De Rechtbank van Eerste Aanleg heeft de man wel veroordeeld om aan de vrouw te betalen:
  • 1000 Dirham (omgerekend ongeveer € 91,=) per maand als partneralimentatie vanaf oktober 2021 tot 10 juni 2022;
  • 1500 Dirham (omgerekend ongeveer € 137,=) per jaar als ‘feestvergoeding’ voor de minderjarige vanaf 12 juli 2022 ‘totdat deze wettelijk komt te vervallen’.
2.6.
De man heeft tegen de Marokkaanse uitspraak in eerste aanleg hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft incidenteel beroep ingesteld en heeft het gerechtshof in Marokko verzocht opnieuw over alle alimentatieverzoeken van de vrouw te oordelen. In hoger beroep is de Marokkaanse uitspraak in eerste aanleg bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert – zakelijk weergegeven:
I. de vrouw te bevelen de procedure voor het gerechtshof in Marokko, voor zover die ziet op de kinderalimentatie, partneralimentatie, woonvergoeding, opvoedings- en verzorgingsvergoeding en feestvergoeding te staken en gestaakt te houden;
II. de vrouw te verbieden de door de rechtbank of het gerechtshof te Marokko afgegeven of nog af te geven uitspraak in verband met de door haar in Marokko aanhangig gemaakte alimentatieprocedure, inclusief woonvergoeding en feestvergoeding, te executeren dan wel die executie te staken en gestaakt te houden;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert de man – samengevat – het volgende aan. Ondanks dat de Nederlandse rechter al had geoordeeld over de alimentatie, heeft de vrouw bij de Marokkaanse rechtbank verzocht om vaststelling van alimentatie. De man heeft dan ook noodgedwongen naar Marokko moeten afreizen om zich daar te verweren. Hij heeft de Nederlandse uitspraken laten vertalen en aan de Marokkaanse rechter voorgelegd. In de Marokkaanse uitspraak in eerste aanleg is overwogen dat de Nederlandse rechter al heeft beslist op verzoeken van de vrouw over de alimentatie en die verzoeken zijn dan ook afgewezen, met uitzondering van de ‘feestvergoeding’ voor de minderjarige en een partnerbijdrage voor de periode vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten, in oktober 2021, tot de datum van de echtscheidingsbeschikking op 10 juni 2022. De feestvergoeding betreft een vergoeding die volgens Marokkaans recht onderdeel uitmaakt van de kinderalimentatie en is bedoeld voor ‘uitzonderlijke uitgaven volgens de gewoonten en gebruiken die in Marokko gelden’. De man moet dit bedrag, omgerekend ongeveer € 137,= per jaar, aan de vrouw betalen voor gewoonten en gebruiken die in Marokko gelden, terwijl de vrouw en de minderjarige niet in Marokko wonen en de man bovendien in Nederland maandelijks € 107,= aan kinderalimentatie betaalt. In de situatie van partijen komt alleen aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om naar Nederlands recht te oordelen over kinder- en partneralimentatie. Het voeren van een procedure tot vaststelling van alimentatie in Marokko door de vrouw is onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig en zij maakt misbruik van procesrecht. De vrouw heeft de Nederlandse rechter al verzocht om vaststelling van alimentatie en het staat haar niet vrij om ook in Marokko dezelfde procedure te voeren. De vrouw komt ter zake geen forumkeuze toe, er is al een onderhoudsbijdrage in Nederland vastgesteld en het is onredelijk en onevenredig als de man een dubbele bijdrage moet betalen; zijn draagkracht laat dat ook niet toe. De vrouw heeft de rechtbank in Marokko ook niet eigener beweging in kennis gesteld van de in Nederland toegekende alimentatie en heeft de rechter daar bovendien voorgehouden dat partijen in Marokko wonen. De man meent dat de vrouw haar toegang tot de rechter in Marokko misbruikt door een vordering in te dienen die is gebaseerd op feiten en omstandigheden die niet juist zijn en die zodanige onevenredigheid teweegbrengt tussen het belang bij het uitoefenen van die bevoegdheid (toegang tot de rechter) en het belang dat daardoor wordt geschaad (dubbele lasten voor de man) dat de vrouw zich daar in redelijkheid van had moeten onthouden.
3.3.
De vrouw voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Partijen en de minderjarige hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland. Gelet hierop heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Op de vorderingen die in dit kort geding voorliggen, is Nederlands recht van toepassing.
4.2.
De vrouw heeft gesteld dat inmiddels in Marokko uitspraak in hoger beroep is gedaan en dat het gerechtshof de Marokkaanse uitspraak in eerste aanleg heeft bekrachtigd. De man heeft dit tijdens de zitting bevestigd. Hoewel de uitspraak in hoger beroep door geen van beide partijen is overgelegd, zijn partijen het erover eens dat die uitspraak is gedaan. De voorzieningenrechter gaat daar dan ook vanuit. Dit betekent dat de procedure bij het gerechtshof in Marokko is afgerond en dat de man geen belang (meer) heeft bij toewijzing van zijn vordering onder I. Die vordering wordt daarom afgewezen.
4.3.
Dan resteert de vraag of het de vrouw verboden moet worden de Marokkaanse uitspraak in eerste aanleg, althans de uitspraak van het gerechtshof waarin de uitspraak in eerste aanleg is bekrachtigd, ten aanzien van de alimentatie te executeren, althans of zij veroordeeld moet worden die executie te staken en gestaakt te houden. De man heeft dit in zijn vordering niet geëxpliciteerd, maar tussen partijen staat vast dat de vrouw de Marokkaanse uitspraak in Marokko wil executeren en dat executie van de Marokkaanse uitspraak in Nederland niet aan de orde is. De man heeft ter zitting verklaard dat hij met zijn vordering executie in Marokko wil voorkomen en de voorzieningenrechter zal dan ook oordelen over de vraag of er aanleiding is op dat punt een ordemaatregel te treffen. Overigens kunnen beslissingen van vreemde rechters in Nederland niet ten uitvoer worden gelegd, tenzij een verdrag of een wet tenuitvoerlegging mogelijk maakt. Dat is in deze zaak niet het geval. De Marokkaanse uitspraak kan in Nederland dus op dit moment niet ten uitvoer worden gelegd. Wel kan op grond van artikel 431, tweede lid van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering het geding opnieuw door de Nederlandse rechter worden behandeld. Mocht de vrouw een daartoe strekkende procedure beginnen, dan kan de man in die procedure zijn bezwaren tegen het Marokkaanse vonnis naar voren brengen. De man heeft dus geen belang bij een ordemaatregel ten aanzien van de executie van de Marokkaanse uitspraak in Nederland.
4.4.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat de man wel een spoedeisend belang heeft bij een ordemaatregel ten aanzien van de executie in Marokko. Hij heeft onweersproken gesteld dat hij, wanneer hij naar Marokko gaat, daar mogelijk strafrechtelijk wordt aangesproken als hij de Marokkaanse uitspraak niet nakomt. Daarmee is zijn spoedeisend belang gegeven.
4.5.
De beoordeling van de vraag of de vrouw de alimentatiebeslissing in Marokko ten uitvoer kan leggen, is in beginsel voorbehouden aan de Marokkaanse autoriteiten en de Marokkaanse rechter. De Nederlandse (voorzieningen)rechter kan daar niet in treden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de vrouw naar Nederlands recht jegens de man misbruik maakt van recht en dus onrechtmatig jegens hem handelt door de alimentatiebeslissing in Marokko ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die bijzondere omstandigheden zich in deze zaak voordoen en wel om de volgende redenen.
4.6.
Partijen hebben in Nederland een procedure op tegenspraak gevoerd, waarin zowel de kinderalimentatie als de partneralimentatie aan de orde zijn geweest. Momenteel is over de kinderalimentatie nog hoger beroep aanhangig, maar de in de echtscheidingsbeschikking vastgestelde kinderalimentatie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In de echtscheidingsbeschikking is de door de man te betalen kinderalimentatie vastgesteld na vaststelling van de behoefte van de minderjarige en een berekening van de financiële draagkracht van de man. Uit die berekening volgt dat de draagkracht van de man voor kinderalimentatie beperkt is en ook dat het de man geheel aan draagkracht ontbreekt om partneralimentatie te betalen. Naar de voorzieningenrechter aanneemt is dat laatste gebrek aan draagkracht ook de reden geweest dat de vrouw ter zitting haar verzoek om partneralimentatie heeft ingetrokken.
4.7.
Nadat de echtscheidingsbeschikking was uitgesproken heeft de vrouw de procedure in Marokko aanhangig gemaakt, waarin zij ook kinder- en partneralimentatie heeft gevorderd. Vervolgens heeft zij ook in Nederland nog hoger beroep ingesteld en verzoekt zij in hoger beroep in Nederland vaststelling van een hogere kinderalimentatie dan in de echtscheidingsbeschikking is vastgesteld.
4.8.
Onder de gegeven omstandigheden maakt de vrouw naar het oordeel van de voorzieningenrechter misbruik van haar executiebevoegdheid als zij de in Marokko vastgestelde kinderalimentatie (feestvergoeding) gaat executeren. Die executie is in dit geval - waarbij een procedure in Marokko is gestart ná de in Nederland gegeven echtscheidingsbeschikking, terwijl tegen de in echtscheidingsbeschikking vastgestelde kinderalimentatie ook nog door de vrouw zelf hoger beroep is ingesteld – in strijd met de redelijkheid en billijkheid die partijen in hun onderlinge verhouding als ex-echtelieden en ouders van de minderjarige ten opzichte van elkaar in acht moeten nemen. Voor zover de vrouw stelt dat bij de in Nederland vastgestelde kinderalimentatie geen rekening is gehouden met de feestvergoeding waar de Marokkaanse beslissing betrekking op heeft, baat die stelling haar niet. In de echtscheidingsbeschikking is de behoefte van de minderjarige bepaald en daarmee is bij de vaststelling van de door de man te betalen kinderalimentatie rekening gehouden. Die behoefte is het volledige bedrag dat nodig is om te voorzien in de kosten van levensonderhoud van de minderjarige in Nederland, inclusief eventuele kosten die nodig zijn voor speciale vieringen. Dat de vrouw daadwerkelijk wordt geconfronteerd met extra hoge kinderkosten vanwege gebruiken in Marokko blijkt overigens nergens uit en is in de Nederlandse procedure ook niet aangevoerd. Bovendien miskent de vrouw dat de behoefte van de minderjarige alleen niet maatgevend is voor de door de man te betalen kinderalimentatie, maar dat de op te leggen kinderalimentatie wordt begrensd door zijn draagkracht.
4.9.
Ook ten aanzien van de in Marokko vastgestelde partneralimentatie maakt de vrouw naar het oordeel van de voorzieningenrechter misbruik van haar executiebevoegdheid als zij de Marokkaanse uitspraak in Marokko gaat executeren. De in Marokko vastgestelde partneralimentatie heeft betrekking op de periode voorafgaand aan de echtscheiding (namelijk de periode vanaf het moment dat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten, totdat de echtscheidingsbeschikking is uitgesproken). In Nederland had de vrouw direct een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen in kunnen dienen, om over die periode van de man een onderhoudsbijdrage te verkrijgen. Dat heeft zij kennelijk om haar moverende redenen niet gedaan. De partneralimentatie is vervolgens wel onderwerp geweest in de echtscheidingsprocedure. De vrouw heeft er uiteindelijk voor gekozen om haar verzoek tot vaststelling van partneralimentatie in te trekken. Onder de gegeven omstandigheden mocht de man er naar het oordeel van de voorzieningenrechter gerechtvaardigd op vertrouwen dat de vrouw geen aanspraak meer zou maken op partneralimentatie over de periode voorafgaand aan de echtscheiding. De vrouw handelt dan ook in strijd met dat door haar gewekte vertrouwen als zij de Marokkaanse uitspraak ter zake gaat executeren.
4.10.
Ten aanzien van de executie van zowel de kinder- als de partneralimentatie overweegt de voorzieningenrechter nog, dat het gerechtshof Den Haag in een uitspraak in 2015 heeft overwogen dat mogelijk financieel voordeel van een procedure in Marokko als zodanig niet rechtvaardigt, dat ook in Marokko moet kunnen worden geprocedeerd (vgl. gerechtshof Den Haag, 24 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:489). Dat oordeel brengt in dit geval met zich dat het Marokkaanse vonnis, dat in strijd met voormeld uitgangspunt door de vrouw is verkregen en waarin op basis van Marokkaanse maatstaven is geoordeeld, niet door haar ten uitvoer mag worden gelegd. Een tenuitvoerlegging levert in dit geval een onrechtmatige daad op jegens de man. Voor zover de vrouw stelt dat de man in Marokko over meer financiële middelen beschikt dan in Nederland, maakt dat het oordeel niet anders. De vrouw kon en kan die stelling immers ook in de Nederlandse procedure in eerste aanleg en hoger beroep aan de orde stellen.
4.11.
Slotsom is dat de voorzieningenrechter in de gegeven omstandigheden van oordeel is dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de executie van de Marokkaanse uitspraak in Marokko
misbruik van rechtoplevert. Dit betekent dat de vordering onder II op de hierna te vermelden manier zal worden toegewezen. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. De voorzieningenrechter merkt in dit verband volledigheidshalve op dat de door haar gegeven beslissing het karakter heeft van een ordemaatregel die loopt tot partijen in onderling overleg tot overeenstemming zijn gekomen of in een bodemprocedure meer of anders is beslist. Verder merkt de voorzieningenrechter voor de goede orde nog op dat in de procedure in Marokko ook is geoordeeld over andere onderwerpen dan de partner- en kinderalimentatie. De vorderingen van de man hebben geen betrekking op die onderwerpen en de te treffen ordemaatregel strekt zich dus uitdrukkelijk niet uit tot andere onderwerpen dan de kinder- en partneralimentatie.
4.12.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verbiedt de vrouw de uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg te Al Hoceima, Marokko van 10 november 2022 en/of de door het gerechtshof in het hoger beroep in Marokko daartegen gewezen uitspraak over de kinder- en partneralimentatie (inclusief feestvergoeding) te executeren en gebiedt haar – voor zover die executie al is aangevangen – die executie te staken en gestaakt te houden;
5.2.
bepaalt dat de vrouw een dwangsom aan de man verbeurt van € 500,= per dag of gedeelte van een dag dat zij na betekening van dit vonnis in gebreke blijft aan het onder 5.1 bepaalde te voldoen, tot een maximum van € 20.000,=;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
idt