ECLI:NL:RBDHA:2023:21210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C-09-658405-KG ZA 23-1068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van de Afdeling Intensief Toezicht en overplaatsing naar een andere penitentiaire inrichting

In deze zaak vordert een gedetineerde, aangeduid als [eiser], de verwijdering van de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) in de penitentiaire inrichting (PI) [plaats 1] en zijn overplaatsing naar PI [plaats 3]. De rechtbank Den Haag heeft op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiser is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren en zes maanden voor de voorbereiding van een moord en medeplichtigheid aan een moord. Tijdens zijn voorlopige hechtenis had hij de GVM-status 'hoog' en verbleef hij op de AIT. De eiser heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen zijn veroordeling en heeft in de tussentijd een verzoek ingediend om zijn overplaatsing te herzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing tot overplaatsing van de eiser van PI [plaats 3] naar PI [plaats 1] is genomen door de selectiefunctionaris, en dat er een rechtsgang openstond bij de RSJ (Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming) om hiertegen bezwaar te maken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, omdat er een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond. De rechtbank heeft ook overwogen dat de beslissing tot plaatsing op de AIT een beslissing van de directeur is, waartegen beklag kan worden gedaan. De eiser is veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 1.928,-.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, omdat de rechtsgang bij de RSJ voldoende rechtsbescherming biedt. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste rechtsgang in het penitentiaire recht en de mogelijkheden voor gedetineerden om hun situatie aan te vechten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/658405 / KG ZA 23-1068
Vonnis in kort geding van 22 december 2023
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1],
eiser,
advocaat mr. Y. Bouchikhi te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Crom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 december 2023, met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord van de Staat, met producties 1 tot en met 9;
- de op 21 december 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd en door [eiser] nog een productie in het geding is gebracht.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De rechtbank Midden-Nederland heeft [eiser] op 5 juli 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren en zes maanden vanwege de voorbereiding van een moord en medeplichtigheid aan het medeplegen van een moord. Bij die uitspraak heeft de rechtbank tevens bevolen [eiser] in voorlopige hechtenis te nemen. Het Openbaar Ministerie en [eiser] hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.2.
Tijdens de voorlopige hechtenis had [eiser] de GVM (gedetineerde met een vlucht- en/of maatschappelijk risico) status ‘hoog’ en verbleef hij op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT), eerst in PI [plaats 1], later in PI [plaats 2].
2.3.
In de hoger beroepsfase heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij beslissing van 17 mei 2023 de voorlopige hechtenis met ingang van 19 mei 2023 tijdelijk geschorst vanwege een crisissituatie in het gezin van [eiser].
2.4.
Het hof heeft bij beslissing van 1 december 2023 een verzoek tot verdere verlenging van de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat naar het oordeel van het hof geen sprake meer was van een acute crisissituatie in het gezin van [eiser]. Wel heeft het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis laten voortduren tot 11 december 2023, zodat [eiser] en zijn gezin iets langer de tijd hadden om zich op een hernieuwde detentie van [eiser] voor te bereiden.
2.5.
Aanvankelijk was voor de voortzetting van de voorlopige hechtenis voor [eiser] een plaats gereserveerd in PI [plaats 3]. Aan de raadslieden van [eiser] is op 5 december 2023 gecommuniceerd dat [eiser] zich daar op 11 december 2023 kon melden. Dat heeft hij gedaan.
2.6.
Een dag later, op 12 december 2023, is [eiser] overgeplaatst naar PI [plaats 1] en daar op de AIT geplaatst.
2.7.
De advocaat van [eiser] heeft diezelfde dag om een afschrift van de selectiebeslissing gevraagd, zodat hij zich namens [eiser] kon beraden over een eventueel in te stellen bezwaarschrift. De selectiefunctionaris heeft hierop per e-mail van 12 december 2023 het volgende aan de advocaat van [eiser] geantwoord:
“Aan de overplaatsing ligt geen beschikking ten grondslag. De reden hiervoor is dat uw cliënt, voordat hij geschorst werd, de GVM-status) hoog had. Hij verbleef bovendien in de PI [plaats 2] (..) op de AIT-afdeling. Gezien zijn voormalige GVM-status en het feit dat hij eerder op een AIT-afdeling verbleef is besloten om uw cliënt te plaatsen in de PI [plaats 1] op de AIT-afdeling.
De GVM-status zal opnieuw beoordeeld worden, de PI [plaats 3] heeft niet het juiste
beveiligingsniveau voor het huisvesten personen met een GVM-hoog status.
Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Mocht er een bezwaarschrift worden ingediend, kan dit naar aanleiding van deze mail.”
2.8.
Op 15 december 2023 heeft de directeur van PI [plaats 1] aan [eiser] medegedeeld dat zijn situatie in het Operationeel Overleg van 13 december 2023 is besproken en dat zij, gelet op de GVM-status ‘hoog’ en vanwege het nog altijd actuele liquidatierisico en het risico op ondermijning van het gezag van de directie en het personeel, maatregelen had opgelegd om die risico’s tegen te gaan. Ook is medegedeeld dat de GVM-status en de maatregelen in het Operationeel Overleg van januari 2024 nogmaals tegen het licht zullen worden gehouden. [eiser] heeft zich beklaagd over deze beslissing. Ook heeft hij de voorzitter van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) verzocht de verdere tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregelen te schorsen.
2.9.
Bij beslissingen van respectievelijk 18 en 19 december 2023 heeft de directeur van PI [plaats 1] [eiser] (vanwege zijn gezinssituatie) toegestaan om wekelijks meer te mogen bellen met zijn gezin en ook toe te staan dat [eiser] twee maal per maand een uur met zijn gezin mag videobellen.
2.10.
Op 19 december 2023 heeft de voorzitter van de Beroepscommissie van de RSJ het schorsingsverzoek van [eiser] tegen de opgelegde maatregelen afgewezen. De voorzitter heeft overwogen dat, naar zijn voorlopig oordeel, de noodzaak voor het opleggen van de toezichtmaatregelen voldoende aannemelijk is geworden en dat de oplegging daarvan niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, samengevat, dat de voorzieningenrechter de Staat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt om [eiser] met onmiddellijke ingang te verwijderen van de AIT van PI [plaats 1] en terug te plaatsen naar PI [plaats 3], op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser], samengevat, het volgende aan. De Staat handelt onrechtmatig jegens [eiser] door hem vanaf 12 december 2023 op de AIT-afdeling van de PI [plaats 1] te plaatsen en geplaatst te houden. Aan de overplaatsing naar de AIT afdeling van PI [plaats 1] ligt geen schriftelijke beschikking ten grondslag. Bovendien is het de selectiefunctionaris die de beslissing heeft genomen om [eiser] ook nog eens op de AIT te plaatsen, terwijl de beslissing daarover op grond van artikel 16 van de Penitentiaire beginselenwet (Ppw) door de directeur moet worden genomen.
Er is bovendien geen concrete of actuele informatie die een plaatsing van [eiser] op de AIT zou kunnen dragen. De reden voor de overplaatsing zou zijn dat [eiser] in mei 2023 een GVM-status hoog had en toen op de AIT van PI [plaats 2] verbleef. Aan [eiser] is eerder een GVM-status hoog opgelegd vanwege een liquidatiebedreiging en ondermijning van gezag. De voorlopige hechtenis is vervolgens zeven maanden geschorst geweest en er heeft zich niet één incident voorgedaan op basis waarvan een vermeende dreiging of veiligheid verondersteld kan worden. De selectiefunctionaris heeft beslist op basis van oude, niet concrete en achterhaalde verbalen van het TCL (Team Criminele Inlichtingen van de politie). Men had niet in redelijkheid tot de beslissing kunnen komen om [eiser] vanuit [plaats 3] over te brengen naar de PI [plaats 1], of om hem te laten plaatsen op een AIT. Er lag geen GVM-status aan ten grondslag, noch concrete of actuele informatie. Er is een noodzaak voor [eiser] om contact te hebben met zijn gezin, vanwege de ernstige psychische problemen van zijn partner, die hierdoor de zorg voor de kinderen ook moeilijk kan dragen. Dit benodigde contact is niet mogelijk vanuit de AIT van de PI [plaats 1], aldus – telkens – [eiser].
3.3.
De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing daarvan. De stellingen van partijen zullen hierna, voor zover nodig, worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – gegeven om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen.
4.2.
Daarmee is nog niet gezegd dat de voorzieningenrechter ook aan inhoudelijke behandeling van zijn vorderingen toekomt. Het is namelijk vaste rechtspraak dat de voorzieningenrechter een eiser niet-ontvankelijk in zijn vorderingen moet verklaren, indien kort gezegd voor hem ter zake van het geschil een specifieke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan. Wanneer die andere aangewezen rechtsgang eiser voldoende rechtsbescherming biedt, is de weg naar de burgerlijke voorzieningenrechter afgesloten. Bij spoedeisende gevallen in kort geding moet daarbij ook worden beoordeeld of de andere rechtsgang voldoende snel is, in die zin dat die rechtsgang kan leiden tot een resultaat dat vergelijkbaar is met datgene wat de eiser in kort geding vordert.
4.3.
De Staat heeft betoogd dat [eiser] om de bovenstaande reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen, omdat – kort gezegd – voor hem een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang bij de RSJ openstaat of heeft opengestaan. Dit verweer slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
De vordering van [eiser] in dit kort geding bevat in feite twee onderdelen. [eiser] wil dat hij van de AIT wordt verwijderd. En [eiser] wil dat de overplaatsing van PI [plaats 3] naar PI [plaats 1] ongedaan wordt gemaakt en hij weer naar PI [plaats 3] wordt teruggeplaatst. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat van die twee eisen de verwijdering van de AIT het meest belangrijk voor hem is.
4.5.
Beslissingen tot plaatsing of overplaatsing in een penitentiaire inrichting worden (namens de Minister voor Rechtsbescherming) genomen door de selectiefunctionaris. Op grond van artikel 17 lid 1 sub a Pbw kan tegen een beslissing tot overplaatsing bezwaar worden gemaakt bij de selectiefunctionaris en kan vervolgens beroep worden ingesteld bij de beroepscommissie van de RSJ (artikel 72 Pbw). Het is vaste rechtspraak dat een beroepsprocedure bij de RSJ (na een beklag of bezwaar) moet worden aangemerkt als een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang, die de weg naar de burgerlijke rechter op grond van het gesloten stelsel van rechtsmiddelen uitsluit.
4.6.
Het staat vast dat er in dit geval op 12 december 2023 een beslissing is genomen door de selectiefunctionaris om [eiser] over te plaatsen van PI [plaats 3] naar PI [plaats 1]. Dat volgt uit de feitelijke overplaatsing van [eiser] en ook uit de e-mail van de selectiefunctionaris van 12 december 2023 aan de advocaat van [eiser], waarin is medegedeeld dat en waarom de beslissing is genomen om [eiser] over te plaatsen naar PI [plaats 1]. De Staat stelt zich op het standpunt dat [eiser] op grond van artikel 17 Pbw binnen zeven dagen na ontvangst van de e-mail bezwaar (en zo nodig beroep) had kunnen instellen tegen deze beslissing tot overplaatsing.
4.7.
[eiser] betwist dit standpunt van de Staat. [eiser] voert daartoe, allereerst, aan dat er geen schriftelijke overplaatsingsbeschikking is, zodat er helemaal geen besluit was waartegen
bezwaar en/of beroep kon worden ingesteld. Bovendien is [eiser] niet gehoord, is de beslissing niet aan [eiser] medegedeeld maar alleen aan zijn advocaat, en is in de e-mail niet duidelijk toegelicht tegen welk besluit precies bezwaar kan worden gemaakt (de overplaatsing naar PI [plaats 1], of de plaatsing op de AIT) en binnen welke termijn dat moet worden gedaan. Bovendien is het volgens [eiser] zo dat, als er al bezwaar kon worden ingesteld, die bezwaarmogelijkheid onder de gegeven omstandigheden geen
effective remedyvoor hem bood omdat de bezwaar- en beroepsprocedure te lang duurt, althans te lang voor [eiser] om gezien zijn prangende gezinssituatie op snelle termijn een terugplaatsing naar PI Nieuwgein te kunnen bewerkstelligen.
4.8.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in dit betoog. Uit de e-mail van de selectiefunctionaris van 12 december 2023 volgt voldoende duidelijk dat sprake is van een genomen beslissing tot overplaatsing van [eiser] van PI [plaats 3] naar PI [plaats 1], wat de reden daarvan is, en dat naar aanleiding van de e-mail desgewenst bezwaar kan worden gemaakt tegen die beslissing. Deze beslissing is medegedeeld aan de advocaat van [eiser], die bekend mag worden verondersteld met de bezwaar- en beroepsprocedure die op grond van de Pbw openstaat bij beslissingen tot overplaatsing. In die bezwaar- en beroepsprocedure kunnen namens [eiser] ook klachten over formele gebreken in de genomen selectiebeslissing worden aangevoerd, zoals het ontbreken van een formele schriftelijke beschikking, het ontbreken van wederhoor en het ontbreken van kennisgeving van de beslissing aan [eiser] zelf. De voorzieningenrechter is het met de Staat eens dat er hiermee voor [eiser] een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond om op te komen tegen de genomen beslissing tot overplaatsing naar PI [plaats 1].
4.9.
De voorzieningenrechter gaat niet mee in het betoog van [eiser] dat het volgen van de openstaande bezwaar- en beroepsprocedure, gezien zijn spoedeisende omstandigheden, geen
effective remedybiedt. Uit onder meer de uitspraak van de RSJ van 20 februari 2018 (RSJ 18/0360/SGB) volgt dat in gevallen waarin een beslissing op bezwaar lang op zich laat wachten of waarin sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, rechtstreeks aan de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ kan worden gevraagd om de overplaatsing te schorsen, totdat op het bezwaarschrift is beslist. In de betreffende zaak was de selectiebeslissing op 12 februari 2018 genomen en heeft de voorzitter van de RSJ acht dagen later (op 20 februari 2018) de beslissing tot overplaatsing voorlopig geschorst. Zonder nadere onderbouwing, die [eiser] niet heeft gegeven, valt niet in te zien dat de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedure bij de RSJ hiermee onvoldoende mogelijkheden bood voor [eiser] om op korte termijn een (voorlopige) terugplaatsing naar de PI [plaats 3] proberen te verkrijgen.
4.10.
De conclusie is dan ook dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering tot terugplaatsing van PI [plaats 1] naar PI [plaats 3]. Datzelfde geldt voor de vordering van [eiser] die ertoe strekt om hem met onmiddellijke ingang van de AIT van de PI [plaats 1] te verwijderen. Daarvoor is volgende redengevend.
4.11.
Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat de keuze om [eiser] op een AIT te plaatsen een beslissing van de directeur is. Op grond van artikel 16 Pbw bepaalt de directeur de wijze van onderbrenging van de gedetineerden die overeenkomstig artikel 15 Pbw zijn geplaatst in de inrichting of afdeling met het beheer waarvan hij is belast. Tegen een beslissing van de directeur op grond van artikel 16 Pbw, staat op grond van artikel 60 Pbw beklag open. Tegen de uitspraak van de beklagcommissie staat beroep open bij de RSJ (artikel 69 Pbw). Daaruit volgt dat het penitentiaire recht ook een specifieke rechtsgang biedt om op te komen tegen directeursbeslissingen tot plaatsing op een AIT.
4.12.
Volgens [eiser] stond deze rechtsgang in zijn geval niet open, omdat de beslissing tot plaatsing op de AIT feitelijk door de selectiefunctionaris is genomen en er dus geen directeursbeslissing was, waartegen beklag kon worden gedaan.
4.13.
De voorzieningenrechter volgt [eiser] niet in dit betoog. Het staat vast dat er is besloten om [eiser] na zijn overplaatsing naar [plaats 1] onder te brengen op de AIT. Dat die beslissing is genomen, blijkt uit de e-mail van de selectiefunctionaris van 12 mei 2023 en dat blijkt ook uit het vaststaande feit dat [eiser] na zijn overplaatsing op 12 december 2023 daadwerkelijk in PI [plaats 1] op de AIT is geplaatst. Op grond van artikel 16 Pbw beslist de directeur van PI [plaats 1] op welke wijze (over)geplaatste gedetineerden in zijn PI worden ondergebracht. Uit het feit dat feitelijk is besloten om [eiser] na zijn overplaatsing in PI [plaats 1] op de AIT te plaatsen, volgt dat sprake is van een door of namens de directeur op grond van artikel 16 Pbw genomen beslissing, waartegen beklag kan worden gedaan. Uit de pleitnota van de advocaat van de Staat (randnummer 3.4) volgt dat de Staat in dit geval ook vindt dat de plaatsing op de AIT een beslissing op grond van artikel 16 Pbw is, waartegen [eiser] beklag kan doen. De Staat heeft tevens niet althans onvoldoende weersproken gesteld dat in die beklagprocedure ook beklag kan worden gedaan over vormgebreken, zoals het ontbreken van een schriftelijke beslissing tot plaatsing op de AIT. Verder kan, op grond van artikel 66 Pbw, hangende de uitspraak op het klaagschrift aan de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ beroepscommissie worden verzocht om de tenuitvoerlegging van de beslissing waarover wordt geklaagd, geheel of gedeeltelijk schorsen. Zoals ook volgt uit de voorzittersbeslissing van 19 december 2023 ten aanzien van de verzochte schorsing van de tenuitvoerlegging van de opgelegde GVM-maatregelen, kan een schorsingsbeslissing snel (binnen dagen) worden verkregen. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien – en is door [eiser] ook niet althans onvoldoende onderbouwd – dat de beklagprocedure onvoldoende effectieve mogelijkheden kent om in bijzondere spoedeisende gevallen snel via de RSJ een voorlopige voorziening te verkrijgen over de plaatsing op de AIT, waarmee die plaatsing (voorlopig) kan worden teruggedraaid.
4.14.
Hieruit volgt dat ook ten aanzien van de genomen beslissing tot plaatsing op de AIT, binnen het penitentiaire stelsel een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang voor [eiser] openstaat of heeft opengestaan waarmee hij een vergelijkbaar resultaat kan krijgen als met zijn vordering in dit kort geding. Gelet op die openstaande rechtsgang is de weg naar de burgerlijke (voorzieningenrechter) afgesloten. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat voor zover ten aanzien van de AIT-beslissing de beklagtermijn van zeven dagen (als bedoeld in artikel 61 lid 5 Pbw) inmiddels is verstreken (zoals de Staat stelt), voorshands en naar voorlopig oordeel ervan mag worden uitgegaan dat die termijnoverschrijding verschoonbaar is, aangezien de plaatsing op de AIT alleen via de e-mail van 12 december 2023 van de selectiefunctionaris aan de advocaat van [eiser] is overgebracht en er geen schriftelijke beslissing door of namens de directeur aan [eiser] is verstrekt, waarin de beslissing tot plaatsing op de AIT duidelijk is vastgelegd en waarin aan [eiser] is medegedeeld dat hij hiertegen binnen zeven dagen beklag kon doen.
4.15.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van de Staat begroot op € 1.928,- (€ 676,- aan griffierecht, € 1.079,- aan salaris advocaat en € 173,- aan nakosten, plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de in de beslissing genoemde datum.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.928,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 90,- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten, als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
av