ECLI:NL:RBDHA:2023:21207
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser op grond van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1983, heeft op 26 januari 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 augustus 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 17 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren.
Eiser stelt dat hij problemen ondervindt vanwege zijn etniciteit als Pashtun en zijn betrokkenheid bij de Pashtun Tahafuz Movement (PTM). Hij beweert dat hij in Pakistan is aangevallen door autoriteiten en vreest voor zijn leven bij terugkeer. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk problemen heeft ondervonden door zijn etniciteit. De rechtbank wijst erop dat de Pashtun niet als risicogroep wordt beschouwd en dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd van persoonlijke vervolging.
De rechtbank concludeert dat de verklaringen van eiser te algemeen en onpersoonlijk zijn, en dat de verweerder terecht heeft vastgesteld dat de asielaanvraag op basis van de Vreemdelingenwet 2000 als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen asielvergunning krijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.