ECLI:NL:RBDHA:2023:21205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 23 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op 19 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eiser had aangevoerd dat hij in Duitsland gedwongen vingerafdrukken heeft moeten afstaan en dat hij zich door de Duitse autoriteiten misleid voelt. De rechtbank stelt echter vast dat de intentie van eiser niet relevant is voor de toepassing van de Dublinverordening. Uit het Eurodac-systeem blijkt dat eiser geregistreerd staat met een Duits Eurodac-nummer, wat betekent dat de Staatssecretaris mag aannemen dat eiser in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht.

Eiser voerde ook aan dat er een risico bestaat op indirect refoulement bij overdracht naar Duitsland, maar de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van systeemfouten in de Duitse asielprocedure. De rechtbank concludeert dat de enkele omstandigheid dat de zus van eiser in Nederland woont, niet voldoende is om de asielaanvraag aan zich te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskosten af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37101
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. Y. Izgi),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. L. Hartog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 november 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Vingerafdrukken
5. Eiser voert aan dat het vanaf het begin af aan zijn plan was om naar Nederland te reizen. Eiser is in Duitsland gedwongen om vingerafdrukken af te staan, en wist niet dat die bedoeld waren om in Duitsland asiel aan te vragen. Hij voelt zich door de Duitse instanties misleid.
6. De rechtbank overweegt dat de intentie van eiser niet relevant is bij de toepassing van de Dublinverordening. Uit het onderzoek in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser geregistreerd staat met een Duits Eurodac-nummer dat begint met “DE1”. De staatssecretaris mag bij een dergelijke categorie 1-registratie, behoudens tegenbewijs, ervan uitgaan dat de vreemdeling in dat land om internationale bescherming heeft verzocht.2 Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de categorie 1-registratie in Eurodac niet juist is. Verder is het afnemen van vingerafdrukken een verplichting voor de lidstaten die de Dublinverordening met zich meebrengt. Als eiser van mening is dat de Duitse autoriteiten deze vingerafdrukken onder dwang hebben afgenomen, dient eiser hierover te klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten.
(Risico op) indirect refoulement
7. Eiser voert aan dat er bij overdracht naar Duitsland een risico bestaat dat hij zal worden uitgezet naar Syrië, aangezien hij geen rechtmatig verblijf heeft in Duitsland. De staatssecretaris had daar onderzoek naar moeten doen.
8. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Duitsland, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Duitse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
9. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft zich in haar uitspraak van 30 november 20233 uitgelaten over het toetsingskader van indirect refoulement in het kader van de Dublinprocedure. Hieruit volgt dat de rechtbank niet mag onderzoeken of er in Duitsland een risico op schending van het beginsel van non-refoulement bestaat, wanneer de rechtbank niet vaststelt dat er in Duitsland sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken.4 Meningsverschillen tussen de autoriteiten en de rechterlijke instanties van de verzoekende
2 ECLI:EU:C:2019:280.
3 ECLI:EU:C:2023:934.
4 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
lidstaat, enerzijds, en van de aangezochte lidstaat, anderzijds, over de uitlegging van de materiële voorwaarden voor internationale bescherming tonen niet aan dat er sprake is van systeemfouten.5
Eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake zou zijn van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland. Daarom mag de rechtbank niet onderzoeken of er in Duitsland een risico op schending van het beginsel van non- refoulement bestaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
10. Eiser voert aan dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling had moeten nemen, omdat zijn zus in Nederland woont. Overdracht naar Duitsland is daarom onevenredig hard, ook omdat eiser daar niemand heeft.
11. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in de situatie van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken. De enkele omstandigheid dat de gestelde zus van eiser in Nederland verblijft maakt niet dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor overdracht naar Duitsland onevenredig hard is. De staatssecretaris mocht daarbij van belang vinden dat eiser heeft verklaard dat hij niet bij zijn gestelde zus wil verblijven, wat erop duidt dat hij zich ook zonder zijn zus staande kan houden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
5 ECLI:EU:C:2023:934, r.o. 142.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.