ECLI:NL:RBDHA:2023:21164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
C/09/654824 / KG ZA 23-855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van GVM-lijst of afschaling GVM-status in kort geding

In deze zaak vordert de eiser, gedetineerd in de PI [plaats 1], de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid) om hem van de GVM-lijst te verwijderen of zijn GVM-status te wijzigen van 'hoog' naar 'verhoogd'. De eiser is op 3 februari 2020 aangehouden voor vuurwapenbezit en witwassen en heeft een gevangenisstraf van 35 maanden gekregen. Hij is op 3 januari 2022 in aanmerking gekomen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling, maar deze is uitgesteld vanwege eerdere overtredingen. In juli 2022 is hij op de GVM-lijst geplaatst met een hoge status vanwege vermoedens van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie en liquidatiedreiging. De eiser heeft diverse beklagprocedures doorlopen met betrekking tot de GVM-maatregelen, waarvan sommige gegrond zijn verklaard, maar de GVM-status is steeds verlengd. De eiser stelt dat de informatie die ten grondslag ligt aan zijn GVM-status gedateerd en onbetrouwbaar is, en dat er geen liquidatiegevaar meer is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Staat in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verlenging van de GVM-status, en wijst de vorderingen van de eiser af. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/654824/ KG ZA 23-855
Vonnis in kort geding van 14 december 2023
in de zaak van
[eiser]gedetineerd in de PI [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. H.M.S. Cremers te ‘s-Hertogenbosch,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 13 oktober 2023 met producties 1 t/m 10;
- de nader door [eiser] overgelegde producties 11 t/m 15;
- de door de Staat overgelegde producties 1 t/m 11;
- de op 30 november 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is op 3 februari 2020 aangehouden voor vuurwapenbezit en witwassen en op grond van die feiten aansluitend veroordeeld tot een gevangenisstraf van 35 maanden.
2.2.
[eiser] zou op 3 januari 2022 in aanmerking komen voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dat is echter door de rechtbank Amsterdam met zes maanden uitgesteld, omdat zowel in februari als in mei 2021 bij hem een telefoon op cel was gevonden. Vervolgens zou hij op 1 juli 2022 alsnog voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld. Op 30 juni 2022 is [eiser] echter in zijn cel aangehouden wegens verdenking van nieuwe feiten, waaronder medeplegen van voorbereiding moord, uitlokking daarvan, drugshandel en lidmaatschap van een criminele organisatie. Hij is toen overgeplaatst naar de PI [plaats 1] .
2.3.
In het Operationeel Overleg (hierna: OO) van 13 juli 2022 is besloten om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen met status ‘hoog’, op basis van de indicaties B ((vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie) en C ((risico op) liquidatie of bedreiging in detentie). Daartoe is het volgende overwogen:
“(…) Met ingang van 03-01-2022 is de uitstel VI van kracht geworden voor de duur van 6 maanden. Aanleiding voor het uitstel VI zijn de twee telefoons die op de cel van [voornaam] [ [eiser] ] werden gevonden in 2021. Uit de inhoud van de gesprekken op deze telefoon is gebleken dat betr. zich tijdens zijn detentie heeft beziggehouden met het plegen van strafbare feiten, met name het overtreden van de Opiumwet. (…)
Het is bekend dat er een liquidatiedreiging rust op betr.. Zo ontving het GRIP in september 2019 een TCI PV waarin wordt aangegeven dat betr., en nog enkele anderen, verantwoordelijk worden gehouden voor het “verlies” van een partij cocaïne van zo’n 400 kilo welke toebehoorde aan [naam] , welke momenteel in de PI [plaats 2] zit.
Gelet op bovenstaande wordt betr. op de GVM-lijst geplaatst met een hoog profiel vanwege VCHD en liquidatiegevaar.”
2.4.
Op 19 juli 2022 heeft de directeur van de PI [plaats 1] aan [eiser] medegedeeld dat, gelet op zijn GVM-status, diverse toezichtmaatregelen (hierna: GVM-maatregelen) aan hem worden opgelegd.
2.5.
Op 8 november 2022 heeft de beklagcommissie van de PI [plaats 1] het beklag van [eiser] tegen deze GVM-maatregelen gegrond verklaard. Tegen de uitspraak van de beklagcommissie heeft de directeur van de PI beroep ingesteld. Bij uitspraak van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (hierna: RSJ) van 13 april 2023 is het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigd en het beklag van [eiser] alsnog ongegrond verklaard.
2.6.
In het OO van 13 januari 2023 is de GVM-status van [eiser] verlengd. In het verslag is daartoe vermeld:
“(…) Twee keer per maand wordt er een uitgebreide celinspectie gedaan. Tijdens 1 celinspectie zijn er n.a.v. telefoongesprekken die uitgeluisterd zijn 13 cd’s van cel gehaald. De cd’s zijn gecontroleerd en van de 13 cd’s bleek er 1 origineel te zijn en de andere 12 zijn gebrand (niet origineel). Op de rest van de cd’s staat over het algemeen rapmuziek en ook aanstootgevende drillrap. Het is volgens de huisregels niet toegestaan om zelf gebrande cd’s op cel te hebben. Om zeker te stellen dat er geen verkapte boodschap in de cd's is opgenomen wordt de inhoud van de gebrande cd’s nader bekeken.
Betr. is rustig en beheerst in contact en treedt niet op de voorgrond. Hij heeft intensief contact met GVM’er F. Deze lijkt tegen hem op te kijken en is zelfs dezelfde kledingmerken, armbandje en horloge gaan dragen als betr.
Gelet op bovenstaande en in onderlinge samenhang bezien wordt de GVM-status van betr. verlengd. Er is sinds het moment dat betr. op de GVM-lijst is geplaatst geen informatie beschikbaar gesteld waaruit blijkt dat er ten aanzien van betr. geen risico’s als bedoeld in indicatie B en C meer bestaan.”
2.7.
Aan [eiser] zijn, bij mededeling van 17 januari 2023, aanvullende GVM-maatregelen opgelegd. [eiser] heeft zich hierover beklaagd. Bij uitspraak van 23 augustus 2023 heeft de beklagcommissie het beklag van [eiser] gegrond verklaard en het besluit van 17 januari 2023 vernietigd. De directeur van de PI [plaats 1] heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Dat beroep wordt behandeld op 12 december 2023.
2.8.
Bij vonnis van 21 juni 2023 is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar voor – onder meer – lidmaatschap van een criminele organisatie, medeplegen van voorbereiding van liquidatie en drugshandel.
2.9.
In het verslag van het OO van 12 juli 2023 is - onder meer - vermeld dat de informatie over de liquidatiedreiging betreffende [eiser] nog steeds actueel is en dat de GSM-hond bij een cel-inspectie interesse heeft getoond in het matras van [eiser] maar geen GSM heeft aangetroffen. De GVM-status van [eiser] is wederom verlengd.
2.10.
De aan [eiser] opgelegde GVM-maatregelen zijn op 17 juli 2023 (deels) verlengd tot 17 januari 2024. Ook over deze beslissing heeft [eiser] zich beklaagd. Dit beklag is nog niet behandeld. [eiser] heeft in afwachting van de beslissing op het beklagschrift een schorsingsverzoek ingediend. Dat verzoek is op 3 oktober 2023 door de beroepscommissie van de RSJ afgewezen.
2.11.
[eiser] heeft ook een schorsingsverzoek ingediend tegen de beslissing van 17 januari 2023 (zie 2.7). Ook dat verzoek is bij uitspraak van 6 oktober 2023 door de beroepscommissie van de RSJ afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang.
2.12.
Het OO heeft op 8 november 2023 de GVM-status van [eiser] tussentijds beoordeeld. De GVM-status van [eiser] is verlengd op basis van de indicaties C ((risico op) liquidatie of bedreiging in detentie) en E (ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting). Daartoe is in het verslag het volgende gemeld:
“(…) Bij het GRIP is het volgende bekend omtrent betr.: Het is bekend dat er een liquidatiedreiging rust op hem. Deze informatie is nog steeds actueel.
(…)
Op 19-07-2023 Is er tijdens een spitactie van het LBB een IPhone en 2 opladers (Apple en Samsung) in de koelkast van een [medegedetineerde] gevonden. De gedetineerde bij wie de telefoon gevonden was reiniger en sprak frans. Het eerste gedeelte van het rapport is binnengekomen en daaruit blijkt dat er meerder Apple ID's en simkaarten gebruikt zijn. Ook staat er een Nederlands Snapchat bericht op. Op 18-10-2022 is de telefoon in gebruik genomen op de AIT. De betreffende gedetineerde zegt er geen woord over maar aannemelijk is dat meerdere gedetineerden gebruik hebben gemaakt van deze telefoon. Er bestaat een sterk vermoeden dat betr. ook gebruik heeft gemaakt van deze telefoon. De telefoon wordt op dit moment nog verder gekraakt.
Betr. is (samen met andere gedetineerden) bewust uit het contact met de collega's geweest. Als collega's hier naar vragen dan vertelt hij dat dit komt omdat hij niet lekker in zijn vel zit, maar in een telefoongesprek met zijn partner geeft hij een andere reden. Hij vertelt dat hij niet meer praat met het personeel in de PI, aangezien zij hem mentaal pesten en misbruik maken van hun macht. Het lijkt erop dat hij door dit gedrag bepaalde zaken wil afdwingen. Hij is aangesproken op het feit dat er tijdens het beeldbellen met zijn partner er meerdere personen in beeld komen, zowel gescreende als niet gescreende personen, terwijl betr. heel goed weet dat dit niet mag. Betr. heeft ook aangegeven voor zijn familiebezoek niet naar de arbeid te willen, hoewel dit niet de afspraak is.
Beoordeling: Verlengen Hoog. Indicaties: C/E”
2.13.
Op 17 november 2023 heeft de directeur van de PI de aan [eiser] opgelegde maatregelen aan hem meegedeeld. In die mededeling staat ten aanzien van de indicatie ‘ondermijning’ onder meer vermeld, dat sinds het moment dat de telefoon is aangetroffen, door [eiser] geen “onsamenhangende gesprekken” meer worden gevoerd. Dat versterkt volgens de directeur het vermoeden dat [eiser] van de eerder gevonden telefoon gebruik heeft gemaakt. Daarnaast wordt vermeld dat [eiser] meermaals is aangesproken op het feit dat tijdens het beeldbellen ook andere, niet gescreende, personen in beeld waren en dat [eiser] op de afdeling heeft deelgenomen aan het bewust uit contact treden met het personeel en heeft deelgenomen aan een verstoring van de veiligheid op de afdeling.
2.14.
[eiser] heeft op 21 november 2023 het besluit tot gepromoveerd blijven ontvangen. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“(…) U hebt laten zien verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen gedrag, hiervan de noodzaak in te zien en gemotiveerd te willen werken aan de doelen die met u zijn overeengekomen en schriftelijk vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan. U laat hiermee zien dat u serieus wilt werken aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – primair de Staat te gebieden om [eiser] van de GVM-lijst te verwijderen en subsidiair de Staat te gebieden om de GVM-status van [eiser] te wijzigen van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag per overtreding, met veroordeling van de Staat in de proceskosten, vermeerderd met rente.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. De informatie die ten grondslag wordt gelegd aan de GVM-status is gedateerd, onbetrouwbaar en onvoldoende concreet. Er is geen liquidatiegevaar en er is onvoldoende reden om de indicatie ‘ondermijning van gezag van directie en personeel’ aan te nemen. De ‘nieuwe’ informatie bevat voornamelijk vage en ongefundeerde verdenkingen, die bovendien niet zijn onderbouwd. De Staat handelt dan ook onrechtmatig door de GVM-status van [eiser] te verlengen. Vanwege de opgelegde GVM-maatregelen wordt [eiser] beperkt in de omgang met zijn kinderen en partner. Hij komt niet in aanmerking voor bezoek zonder toezicht. [eiser] heeft dan ook een spoedeisend belang bij (primair) verwijdering van de GVM-lijst of (subsidiair) wijziging van zijn GVM-status van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan de vorderingen van [eiser] ligt ten grondslag dat de Staat onrechtmatig handelt door plaatsing (en handhaving) van [eiser] op de GVM-lijst met status ‘hoog’. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. De toetsing in dit kort geding beperkt zich tot de plaatsing (en handhaving) van [eiser] op de GVM-lijst. Gedetineerden bij wie sprake is van een vlucht- en/of maatschappelijk risico kunnen op de GVM-lijst worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat het OO een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt bij de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen. Dit brengt met zich dat die beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. Dat betekent dat slechts ingeval die beslissing onbegrijpelijk is, reden bestaat voor ingrijpen door de voorzieningenrechter.
4.2.
De vraag die voorligt is, of het OO op 8 november 2023 in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot verlenging van de GVM-status van [eiser] . De plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst op 13 juli 2022 was gebaseerd op de indicaties B ((vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie) en C ((risico op) liquidatie of bedreiging in detentie). Bij de tussentijdse beoordeling op 8 november 2023 is indicatie B vervallen en in de plaats daarvan is indicatie E (ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting) erbij gekomen. Om die reden zal de informatie die ten grondslag lag aan het vermoeden van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie alleen dan bij de beoordeling worden betrokken, voor zover die tevens als basis dient voor het aannemen van ondermijning van gezag van directie en personeel.
4.3.
Ten aanzien van het risico op liquidatie of bedreiging in detentie geldt het volgende. Zowel uit het GRIP-rapport van 12 juli 2022 over [eiser] als uit de halfjaarsrapportage van 11 januari 2023 volgt, dat uit informatie van september 2019 van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: het TCI) is gebleken dat [eiser] , samen met anderen, verantwoordelijk wordt gehouden voor het verlies van een partij drugs van 400 kilo, die toebehoort aan een gedetineerde in de PI [plaats 2] . [eiser] zou verder deel uitmaken van, althans zeer nauw contact hebben met, een groep criminele jongeren uit [plaats 3] , die zich bezighoudt met grootschalige drugshandel en georganiseerde criminaliteit. Op basis van deze informatie heeft het OO geoordeeld dat sprake is van liquidatiegevaar met betrekking tot [eiser] . In het OO-verslag van 13 januari 2023, 12 juli 2023 en 8 november 2023 is telkens opgenomen dat de informatie over het liquidatiegevaar nog steeds actueel is. [eiser] betwist dat hij verantwoordelijk wordt gehouden voor het verlies van een partij drugs en dat hij daardoor het risico loopt te worden geliquideerd.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat de informatie over het liquidatiegevaar, die afkomstig is van het TCI, als betrouwbaar moet worden aangemerkt. Een dergelijke melding wordt immers niet zomaar gedaan en daar mag dan ook door de voorzieningenrechter, behoudens andersluidende betrouwbare informatie, zonder meer op worden vertrouwd. Een blote ontkenning door [eiser] van de TCI-informatie volstaat niet. Dat klemt te meer daar [eiser] zich vóór detentie in een crimineel milieu bevond, waarin zwaar geweld niet wordt geschuwd en ook hijzelf eerder is veroordeeld wegens geweldsdelicten. De voorzieningenrechter acht het, gegeven deze omstandigheden, dan ook niet onbegrijpelijk dat het OO op basis van de bij het TCI ontvangen informatie een risico op liquidatie heeft aangenomen. [eiser] betwist echter dat deze informatie nog voldoende actueel is. Hij heeft er daarbij op gewezen dat aanvankelijk geen maatregelen zijn getroffen toen de informatie van het TCI in 2019 bekend werd (en [eiser] nog op vrije voeten was) en ook niet nadat [eiser] in 2020 werd aangehouden, maar pas in juli 2022, toen hij op de GVM-lijst werd geplaatst. Dit terwijl de informatie van het TCI al in september 2019 bekend was. Ook deze stellingen kunnen [eiser] echter niet baten. Terecht heeft de Staat er op gewezen dat - los van de vraag of het op de weg van de Staat had gelegen eerder actie te ondernemen - het OO er begrijpelijkerwijs van is uitgegaan, dat het gevaar eerder toe- dan afnam, nadat de zaak van [eiser] in 2022 aandacht kreeg in de pers. Daarom zijn toen nadere stappen gezet. Liquidatiegevaar verdwijnt ook niet vanzelf, zeker nu het volgens de TCI-informatie zou gaan om grote bedragen aan drugs die verloren zijn gegaan binnen de georganiseerde misdaad. De voorzieningenrechter tekent nog aan dat de RSJ dezelfde mening is toegedaan, zoals blijkt uit de uitspraak van 13 april 2023. Wel blijft het vanzelfsprekend van belang, dat bij de herbeoordeling van de GVM-status de actualiteit van het liquidatiegevaar steeds opnieuw moet worden bezien en de opvolgende beslissing vervolgens deugdelijk moet worden gemotiveerd.
4.5.
De indicatie ‘ondermijning van het gezag van directie of personeel’ voor de GVM-status is nieuw en is in de plaats gekomen van de indicatie ‘voortgezet crimineel handelen in detentie’. Het OO heeft de nieuwe indicatie aangenomen (onder meer) op basis van het vermoeden dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van een mobiele telefoon, die op 19 juli 2023 op de cel van een medegedetineerde is gevonden. Uit de halfjaarlijkse rapportage GVM volgt, dat dit vermoeden is gebaseerd op het feit dat [eiser] in telefoongesprekken met zijn partner zich onsamenhangend heeft uitgelaten en verwijst naar eerdere of andere telefoongesprekken op bepaalde dagen, terwijl uit het systeem niet blijkt dat [eiser] op die dagen (met zijn partner) heeft gebeld. Ook zouden [eiser] en een medegedetineerde, waar [eiser] goed contact mee heeft, verdachte uitlatingen hebben gedaan na een spitactie (met de GSM-hond). Het voeren van onsamenhangende gesprekken roept begrijpelijkerwijs vraagtekens op binnen de PI, zeker als bepaalde informatie niet overeenkomt met informatie uit het controleerbare belsysteem. Dat klemt te meer nu bij [eiser] al twee keer eerder een mobiele telefoon gevonden is, net als (verboden) gebrande cd-roms en hij tevens de verboden beschikking heeft gehad over anabolen binnen de PI. Dat bij het OO daardoor het totaalbeeld is ontstaan dat [eiser] stelselmatig tegen de regels in verboden spullen, zoals mobiele telefoons, gebruikt acht de voorzieningenrechter dan ook niet onbegrijpelijk. Opgemerkt wordt dat de Staat heeft aangegeven dat de laatst gevonden mobiele telefoon op dit moment nog verder wordt gekraakt en dat wellicht nieuwe informatie voorhanden is op het moment dat het OO de GVM-status van [eiser] opnieuw zal gaan beoordelen. De voorzieningenrechter acht het al bij al niet onbegrijpelijk dat het OO de thans voorhanden zijnde informatie voldoende zwaarwegend acht om een vermoeden van ondermijning aan te nemen. Dat laat onverlet dat het OO bij de volgende beoordeling (en met inachtneming van de resultaten van het onderzoek aan de gevonden telefoon) opnieuw gemotiveerd zal moeten beslissen of er dan nog voldoende aanwijzingen zijn voor het aannemen van ondermijning van gezag.
4.6.
Of en zo ja in hoeverre ook het feit dat [eiser] niet (meer) met personeel praat bij kan dragen aan ondermijning, kan in het licht van het voorgaande in het midden blijven. Dat maakt de beoordeling immers linksom of rechtsom niet anders. Daarbij wordt nog opgemerkt dat het feit dat [eiser] op 21 november 2023 het besluit tot gepromoveerd blijven heeft gekregen als gevolg van zijn (goede) gedrag in de PI, los staat van de vraag of voldoende aannemelijk is dat sprake is van ondermijning van het gezag. Het OO-oordeel is immers met name ingegeven door het sterke vermoeden dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van de aangetroffen mobiele telefoon en andere verboden zaken. Dat [eiser] mogelijk binnen de PI verboden spullen gebruikt staat er ook niet aan in de weg dat hij voor het overige gewenst gedrag vertoont.
4.7.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen heeft het OO naar het oordeel van de voorzieningenrechter op 8 november 2023 in redelijkheid kunnen besluiten tot verlenging van de GVM-status van [eiser] met status ‘hoog’. Voor een gebod tot verwijdering van de GVM-lijst is op dit moment dan ook geen grond, zodat de primaire vordering niet toewijsbaar is. Datzelfde geldt voor de vordering tot afschaling van [eiser] van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’.
4.8.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.
De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.8, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.8 vermeld;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 14 december 2023.
yd