ECLI:NL:RBDHA:2023:21163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
C/09/654430 / KG ZA 23-822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van GVM-lijst in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], een gedetineerde, de Staat der Nederlanden heeft aangeklaagd. [eiser] vorderde zijn verwijdering van de GVM-lijst, waarop hij was geplaatst vanwege vermoedens van crimineel handelen vanuit detentie. De procedure begon met een dagvaarding op 5 oktober 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 november 2023. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen, oordelend dat de indicaties voor zijn plaatsing op de GVM-lijst, waaronder vermoedens van voortgezet crimineel handelen en bedreiging van personeel, voldoende onderbouwd waren. De voorzieningenrechter benadrukte dat de beoordeling van de GVM-status door het Operationeel Overleg (OO) een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt en dat de civiele rechter slechts marginaal kan toetsen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de informatie die leidde tot de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst actueel genoeg was om in de beoordeling te worden meegenomen. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/654430/ KG ZA 23-822
Vonnis in kort geding van 12 december 2023
in de zaak van
[eiser]gedetineerd in de PI [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. C.G.J.E. Lut te Eindhoven,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M. Beekes te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 oktober 2023 met producties 1 t/m 15;
- de door gedaagde overgelegde producties 1 t/m 6;
- de op 30 november 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is in Duitsland aangehouden en vervolgens op 4 december 2019 daar strafrechtelijk veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf wegens, kort gezegd, internationale drugshandel. [eiser] is, na overdracht naar Nederland, op 18 november 2020 geplaatst in de PI [plaats 2] . Naar aanleiding van diverse incidenten is hij vervolgens overgeplaatst naar de PI [plaats 3] .
2.2.
Op 3 december 2022 is [eiser] van PI [plaats 3] overgeplaatst naar PI [plaats 1] vanwege de vondst van een mobiele telefoon. Op 8 december 2022 is [eiser] , na het uitlezen van de mobiele telefoon, voorgedragen voor plaatsing op de GVM-lijst met status verhoogd.
2.3.
In het Operationeel Overleg (hierna: OO) van 14 december 2022 is besloten om [eiser] op de GVM-lijst te plaatsen met status hoog, op basis van de indicaties B ((vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie), C ((risico op) bedreiging door de gedetineerde) en E (ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting). Het verslag vermeldt daartoe onder meer het volgende:
“Uit uitgelezen data afkomstig van een aan betr. te linken mobiele telefoon (aangetroffen tijdens inspectie op 21-10-2022), blijkt dat betr. beschikt over zowel middelen als netwerk om middels dronedroppingen contrabanden binnen de inrichting te krijgen. Tevens gebruikt betr. deze middelen om DJI-personeel te bedreigen en te volgen.
(…)
Naar aanleiding van het vermoedelijke gebruik van anabolen heeft betr. meerdere keren urine afgestaan voor urinecontroles. Tijdens een van deze controles heeft betr. geprobeerd deze urinecontrole te manipuleren middels een chloor-tablet. De betreffende BAD-medewerker heeft betr. hiervoor aan rapport aangezegd. Drie dagen later ontving deze medewerker op persoonlijke titel een bedreiging middels een postpakket toen hij werkzaam was op de BAD-afdeling.
(…)
In 21 oktober 2022 is er tijdens een spitactie bij betr. op cel een mobiele telefoon gevonden. Deze mobiele telefoon is door het BIV verzonden richting het DOT. Middels uitgelezen data komt het volgende naar voren:
- De bedreiging van de BAD-medewerker middels het postpakket is te linken aan betr. door gevonden data op de mobiele telefoon;
- Door deze gevonden data valt er nog een bedreiging van een andere medewerker te linken aan betr. (dit betreft éénzelfde postpakket met dezelfde inhoud, echter een aantal weken later besteld/verzonden);
- Uit andere data blijkt dat betr. een persoon buiten de opdracht geeft een naar hun vermoedens DJI-personeelslid te laten volgen zodra hij naar zijn werk rijdt. Dit met als doel vast te stellen of deze persoon voor de DJI werkt. Men spreekt dan ook over Justitie kleding en een specifieke tattoo;
- Er zijn videobeelden gevonden op deze mobiele telefoon van een drone waarop een dropping op een luchtplaats binnen de P.I. [plaats 3] is te zien;
- Er is op 20-11-2022 nog via een chatfunctie gesproken over een nieuwe bestelling van zeker 3 iPhones 6s en 750 euro aan verdovende middelen. Deze zouden eveneens middels de drone geleverd moeten worden. (…)”
2.4.
De directeur van de PI [plaats 1] heeft in verband met de GVM-status en de daarbij behorende feiten en omstandigheden aanvullende toezichtmaatregelen opgelegd. De beklagcommissie heeft het beklag daartegen van [eiser] op 14 juni 2023 ongegrond verklaard.
2.5.
In het OO van 14 juni 2023 is de GVM-status van [eiser] opnieuw beoordeeld. Het OO heeft geoordeeld dat, gelet op het gedrag van [eiser] , de indicaties die tot plaatsing op de GVM-lijst hebben geleid onverminderd actueel zijn, zodat de GVM-status van [eiser] is verlengd. Als aanvulling op het verslag van 14 december 2022, zoals hiervoor weergegeven, is nog de volgende informatie toegevoegd:
“In april en mei 2023 vinden er een aantal bijzondere telefoongesprekken plaats:
(…)
gedetineerde [naam 1] (PI [plaats 3] ) belt met [naam 2] of hij contact heeft met betr. Betr. blijkt nog geld te krijgen van [naam 1] . Opvallend is dat betr. blijkbaar nog een geldbedrag krijgt van een persoon die aan het hoofd stond van een groot [plaats 3] drugsnetwerk.
[naam 2] is in januari 2023 negatief gescreend vanwege het vele aantal antecedenten. Het nummer van [naam 2] is in hetzelfde gesprek genoemd als waar de namen van collega’s werden genoemd in een snapchat gesprek (DOT). Eind mei heeft betr. nogmaals geprobeerd om [naam 2] te laten screenen terwijl hij hier in januari een afwijzing voor heeft gehad.
Gelet op het gedrag van betr. blijven de indicaties die hebben geleid tot plaatsing op de GVM-lijst onverminderd actueel en wordt de GVM-status verlengd.”
2.6.
In de halfjaarlijkse rapportage GVM over [eiser] is onder meer het volgende vermeld:
“Welk beeld geeft gedetineerde
 Objectief
[eiser] heeft in PI [plaats 1] altijd gewenst gedrag gescoord in zijn beoordelingen en MDO’s. Gedetineerde heeft in het begin veel vragen gehad omtrent de monitoring, aangezien hij een GVM status kreeg en op de B0 afdeling werd geplaatst. Hij heeft uitgesproken monitoring goed te vinden, hij denkt op die manier juist aan te kunnen tonen dat hij zich goed gedraagt in detentie en dat er niks aan de hand is. [eiser] spreekt uit dat hij het niet eens is met zijn GVM status en heeft daarom verzocht om inzage van het DOT-onderzoek. (…)
 Subjectief
Gedetineerde [naam 1] (…) uit PI [plaats 3] heeft telefonisch contact met [naam 2] , (…). Op 22-04-2023 om 11:48 belt [naam 1] met de telefoonkaart van gedetineerde [naam 3] (PI [plaats 3] ). (…) [naam 1] vraagt ook naar [eiser] en of [naam 2] persoonlijk contact heeft met [eiser] . [naam 2] legt uit dat [eiser] in een bepaald regiem zit en daarom maar 1 contactpersoon heeft. In dit gesprek wordt weer gesproken over geld, [eiser] blijkt nog geld van [naam 1] te krijgen. [naam 1] moet dit vanuit Afghanistan regelen.
Op 28-04-2023 om 12:55 uur belt [naam 1] nogmaals met [naam 2] . Blijkbaar is de familie van [eiser] ongerust omdat ze geld hadden verwacht, [naam 1] legt hier het een en ander over uit. Blijkbaar zit de familie in het bedrijf van [naam 1] . Vervolgens begint [naam 1] over de hele situatie met de telefoon die bij hem gevonden is. Hierna vraagt [naam 1] naar [eiser] , of [naam 2] [eiser] wel eens spreekt. Dit is negatief. Alles gaat via de moeder van [eiser] .
Op 08-05-2023 om 16:17 uur belt [naam 1] nogmaals met [naam 2] . [naam 2] heeft in Duitsland vast gezeten, is pas vrij en mag acht jaar niet meer in Duitsland komen. [naam 1] is erg nieuwsgierig hoe het gaat met [eiser] . (lengte straf enz.) Tevens vraagt [naam 1] zich af of er bij [eiser] wat gevonden is in [plaats 1] , dit blijkt negatief. Tevens refereert [naam 1] wederom aan zijn eigen verhaal dat ze genaaid zijn enzovoort. Hierna begint [naam 1] weer dat het allemaal onderweg is en dat het allemaal wat langer duurt. (…)
Opvallend is dat [eiser] blijkbaar nog een geldbedrag krijgt van een persoon die aan het hoofd stond van een groot [plaats 3] drugsnetwerk.”
2.7.
Bij mededeling van 21 juni 2023 is aan [eiser] door de directeur van de PI [plaats 1] medegedeeld dat de aan hem opgelegde aanvullende toezichtmaatregelen worden verlengd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te veroordelen om [eiser] van de GVM-lijst te verwijderen en daarvan melding te maken bij de directeur van de PI, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat de Staat hiermee in gebreke blijft, vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – kort samengevat – het volgende aan. Het besluit van het OO om zijn plaatsing op de GVM-lijst te handhaven is onrechtmatig. Er zijn onvoldoende redenen om aan te nemen dat sprake is van de indicaties B, C en E, die aan de plaatsing en verlenging van de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst ten grondslag liggen. De informatie waarop de beoordeling van het OO is gebaseerd is bovendien niet meer actueel. [eiser] heeft een spoedeisend belang bij verwijdering van de GVM-lijst omdat dit invloed heeft op de detentiefasering en de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling en/of verlof.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Aan de vordering van [eiser] ligt ten grondslag dat de Staat onrechtmatig handelt door plaatsing (en handhaving) van [eiser] op de GVM-lijst. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, gegeven. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. De toetsing in dit kort geding beperkt zich tot de plaatsing (en handhaving) van [eiser] op de GVM-lijst. Gedetineerden bij wie sprake is van een vlucht- en/of maatschappelijk risico kunnen op de GVM-lijst worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat het OO een grote mate van beoordelingsvrijheid toekomt bij de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen. Dit brengt met zich dat die beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. Dat betekent dat slechts ingeval die beslissing onbegrijpelijk is, reden bestaat voor ingrijpen door de voorzieningenrechter.
4.2.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van de Staat dat [eiser] niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat hij geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, in het licht van de komende herbeoordeling van zijn GVM-status. Terecht heeft [eiser] in dit kader naar voren gebracht dat bij een - voor hem - positieve beslissing in dit kort geding geen herbeoordeling meer hoeft plaats te vinden, althans, dat de overwegingen van dit vonnis mogelijk een voor hem positieve rol kunnen spelen bij een herbeoordeling. De zaak zal daarom wel inhoudelijk worden beoordeeld.
4.3.
De plaatsing (en handhaving) van [eiser] op de GVM-lijst is gebaseerd op de indicaties B (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie, C (risico op) bedreiging door de gedetineerde en E ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting (zoals opgenomen in de Circulaire ‘Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021). [eiser] stelt dat voornoemde indicaties onvoldoende (concreet) onderbouwd en betrouwbaar en ook niet langer actueel zijn.
4.4.
De voorzieningenrechter oordeelt daar anders over. Daartoe geldt het volgende. Niet in geschil is dat [eiser] tijdens zijn verblijf in de PI [plaats 3] de uitslag van een urinecontrole (naar aanleiding van vermoedens van gebruik van anabolen) heeft geprobeerd te manipuleren. [eiser] is daarvoor een rapport aangezegd. De medewerker die dat rapport heeft aangezegd is een aantal dagen later persoonlijk bedreigd. Daarnaast is in oktober 2022 bij [eiser] voor de tweede keer op de cel een mobiele telefoon gevonden. Dit, in samenhang met de op de telefoon gevonden data, heeft (mede) geleid tot plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst.
4.5.
Op basis van de data op de telefoon kon, zo volgt uit het verslag van het OO van 14 december 2022, voornoemde bedreiging aan [eiser] worden gelinkt. [eiser] betwist niet dat hij de telefoon heeft gebruikt, maar hij voert aan dat hij niet exclusief gebruik heeft gemaakt van die telefoon. Dat hij verantwoordelijk is voor de bedreiging kan volgens [eiser] dan ook niet worden geconcludeerd en dat mag dus niet meewegen bij het bepalen van zijn GVM-status, aldus [eiser] . De voorzieningenrechter volgt [eiser] hierin niet. [eiser] heeft niet duidelijk gemaakt welke personen (medegedetineerden) nog meer hebben gebruik gemaakt van de telefoon, zodat de bedreiging in ieder geval niet aan anderen kan worden gelinkt. Daarnaast staat vast dat de telefoon bij [eiser] op de cel is gevonden en dat daar persoonlijke foto’s van hem op stonden, alsmede berichten over het volgen van het personeel van de PI. Gelet hierop is niet onbegrijpelijk dat daaruit het beeld is ontstaan dat [eiser] betrokken is geweest bij de bedreiging van het personeel van de PI. In ieder geval rechtvaardigt dit het vermoeden van (risico op) bedreiging vanuit detentie. Ook het vermoeden van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie is gerechtvaardigd. De data op de telefoon die op de cel van [eiser] is gevonden, wijzen op een drone-dropping op de luchtplaats in de PI [plaats 3] , waarbij vermoedelijk verdovende middelen zijn geleverd (contrabande). [eiser] werd eerder, naast gebruiker, ook aangemerkt als importeur van anabolen, zodat ook het vermoeden van voortgezet crimineel handelen in detentie niet onbegrijpelijk is. De indicatie ‘ondermijning van gezag van personeel’ is, gelet op het vermoeden van bedreiging van personeel en het feit dat al eerder een strafoverplaatsing had plaatsgevonden wegens - onder meer - het niet opvolgen van instructies van personeel, ook aanwezig. Het OO heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook in redelijkheid kunnen besluiten tot plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie hoog.
4.6.
De vraag rijst of het OO vervolgens op 14 juni 2023 in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot verlenging van de GVM-status van [eiser] . De voorzieningenrechter is van oordeel dat ook deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Anders dan [eiser] aanvoert, was de informatie die heeft geleid tot zijn eerste plaatsing op de GVM-lijst nog wel actueel genoeg om in de herziene beoordeling te betrekken. Bedreiging van personeel of het vermoeden daarvan is een ernstige omstandigheid, die niet door een kort tijdsverloop (in dit geval zes tot negen maanden) volledig aan gewicht verliest. Dat [eiser] inmiddels in de PI in het plusprogramma zit en sinds zijn overplaatsing naar de PI [plaats 1] gewenst gedrag vertoont, goed omgaat met personeel en hard werkt aan zijn terugkeer in de maatschappij is zeer positief te noemen, maar dat neemt de eerder vastgestelde risico’s in zo’n korte tijd niet zomaar weg. Het enkele feit dat het regime is verzwaard maakt immers de kans op ongewenst gedrag als eerder is geconstateerd veel kleiner. Het is vervolgens aan het OO om het risico opnieuw in te schatten, met inachtneming van alle relevante feiten en omstandigheden.
4.7.
In dit geval is het bovendien niet alleen de ‘oude’ informatie die tot de verlenging van de GVM-status heeft geleid, maar ook informatie die nadien via de halfjaarsrapportage van de PI is binnen gekomen. In het verslag van het OO van 14 juni 2023 is immers als nieuwe ontwikkeling nog vermeld dat [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een gedetineerde in PI [plaats 3] , in april en mei 2023 telefonisch contact heeft gehad met een persoon genaamd [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en heeft gesproken over een geldbedrag dat [eiser] nog zou krijgen. [eiser] voert aan dat deze informatie feitelijk onjuist en onbetrouwbaar is. Dit standpunt faalt. In de halfjaarlijkse rapportage zijn de gesprekken tussen [naam 1] en [naam 2] immers zeer gedetailleerd beschreven (zie 2.6) en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. Uit die rapportage volgt dat [eiser] regelmatig onderwerp van gesprek is geweest en dat [eiser] mogelijk nog geld van [naam 1] zou ontvangen. Het contact tussen [naam 2] en [eiser] zou via de moeder van [eiser] lopen. [naam 1] wordt verder genoemd als iemand die aan het hoofd van een groot drugsnetwerk staat. Wat daar verder ook van zij, vast staat dat [eiser] in mei 2023 (voor de tweede keer) heeft geprobeerd om [naam 2] als contact te laten screenen, nadat hij in januari 2023 negatief was gescreend op basis van veel antecedenten. Ook als het zo is dat [naam 2] geen zakelijke relatie maar slechts een jeugdvriend van [eiser] is, zoals hij aanvoert, is het feit dat hij [naam 2] nogmaals heeft geprobeerd te laten screenen in combinatie met de inhoud van de gesprekken tussen [naam 1] en [naam 2] over [eiser] , voldoende voor het aannemen van een vermoeden van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. Dat [eiser] hierbij zelf geen andere concrete handelingen heeft verricht dan de aanvraag om [naam 2] te laten screenen, maakt dit niet anders.
4.8.
Het OO had naar het oordeel van de voorzieningenrechter op 14 juni 2023 dus voldoende aanwijzingen om te oordelen dat de indicaties die hebben geleid tot de eerste plaatsing op de GVM-lijst onverminderd actueel waren. Of en zo in hoeverre er in het afgelopen half jaar een wijziging van omstandigheden is opgetreden die tot een ander oordeel van het OO noopt zal moeten blijken. Op 14 december a.s. zal door het OO een herbeoordeling van de GVM-status van [eiser] plaatsvinden. Daarbij zal het OO, gelet op het tijdsverloop, opnieuw een zorgvuldige afweging dienen te maken, bij de risico-inschatting alle relevante omstandigheden moeten meewegen en vervolgens gemotiveerd moeten beslissen.
4.9.
Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat op 14 juni 2023 in redelijkheid kon worden beslist tot verlenging van de GVM-status van [eiser] . De vorderingen van [eiser] worden daarom afgewezen.
4.10.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.
De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat, € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.10, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.10 vermeld;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.
yd