ECLI:NL:RBDHA:2023:21159

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
C/09/655768 / KG ZA 23-921
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod overlevering aan Polen in kort geding met betrekking tot psychische zorgbehoeften

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], gedetineerd in de PI [plaats], vorderde de Staat der Nederlanden te verbieden hem aan Polen over te leveren. De vordering was gebaseerd op de stelling dat [eiser] lijdt aan psychische stoornissen waarvoor hij behandeling nodig heeft, en dat deze behandeling in Polen niet kan worden geboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] de Poolse nationaliteit heeft en dat er meerdere Europese Aanhoudingsbevelen tegen hem zijn uitgevaardigd, die leiden tot zijn overlevering aan Polen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de IRK (Internationale Rechtshulpkamer) eerder de overlevering heeft toegestaan en dat er geen nieuwe feiten zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de feitelijke overlevering van [eiser] aan Polen te verbieden, omdat niet is aangetoond dat de benodigde psychiatrische zorg in Polen niet kan worden verleend. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rol van de IRK als exclusieve instantie voor overleveringsverzoeken en de noodzaak van objectieve gegevens om een dreigende schending van mensenrechten aan te tonen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/655768 / KG ZA 23-921
Vonnis in kort geding van 15 november 2023
in de zaak van
[eiser]gedetineerd in de PI [plaats],
eiser,
advocaat mr. D.M. Penn te Maastricht,
tegen:
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J. Perenboom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 november 2023 met producties 1 t/m 6;
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 4;
- de bij de mondelinge behandeling door gedaagde overgelegde pleitnotities.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 november 2023. Op diezelfde datum is mondeling uitspraak gedaan in verband met de mededeling van de Staat dat de uitkomst van dit kort geding niet zal worden afgewacht en voor de overlevering van [eiser] aan Polen reeds een vlucht is geregeld die op 17 november 2023 vertrekt. Het onderstaande vormt van de uitwerking van de mondelinge uitspraak. Die uitwerking is vastgesteld op 23 november 2023.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] heeft de Poolse nationaliteit.
2.2.
Na een Europees Aanhoudingsbevel (hierna: EAB) van 10 december 2019, heeft de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam (hierna: de IRK) bij uitspraak van 10 mei 2022 de overlevering van [eiser] aan Polen toegestaan in verband met het ondergaan van een resterende vrijheidsstraf van 20 jaar, één maand en 20 dagen voor een veroordeling wegens deelneming aan een criminele organisatie, moord en doodslag en zware mishandeling.
2.3.
Op 29 augustus 2022 is een nieuw EAB tegen [eiser] uitgevaardigd. Dit EAB strekt tot aanhouding en overlevering van [eiser] in verband met het vermoeden van nieuwe strafbare feiten. Bij uitspraak van 27 december 2022 van de IRK is (opnieuw) de overlevering van [eiser] aan Polen toegestaan. In die uitspraak is, voor zover hier van belang, het volgende geoordeeld:

7. Artikel 11: Psychiatrische zorg in Poolse detentie
(…)
Voor zover bij de opgeëiste persoon sprake is van psychiatrische problematiek – wat overigens niet zonder meer blijkt uit het door de raadsman overgelegde rapport – vormt dit geen beletsel om de overlevering toe te staan. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit volgt dat in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling doordat gedetineerden in Polen niet de benodigde psychiatrische zorg krijgen. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden in afwachting van een nader rapport. (…)”
2.4.
De IRK heeft op 14 maart 2023 – na een derde EAB tegen [eiser] – geoordeeld dat overlevering van [eiser] aan Polen is toegestaan in verband met het ondergaan van een resterende vrijheidsstraf van één jaar en 24 dagen voor een veroordeling wegens ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
2.5.
Bij vonnis van 25 oktober 2022 van deze rechtbank is [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor – kort gezegd – aan zijn schuld te wijten brand, het voorhanden hebben van een vals identiteitsbewijs en vernieling. Tegen deze veroordeling is [eiser] in hoger beroep gegaan.
2.6.
Op 23 juni 2023 is een rapport verschenen van Pro Justitia in een psychiatrisch onderzoek met betrekking tot [eiser]. In het rapport is concluderend het volgende vermeld:
“Het hoofdprobleem van betrokkene is de persoonlijkheidsproblematiek en de stoornissen in het middelengebruik. (…) Derhalve wordt geadviseerd om betrokkene als hij uit detentie komt en als hij vervolgens in Nederland kan blijven, ambulant te behandelen bij een forensische polikliniek. De behandeling zou zich moeten richten op het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn handelen en het versterken van zijn copingvaardigheden. Daarbij moet ook aandacht zijn voor het middelengebruik en zijn controles van het middelengebruik nodig. (…)”
2.7.
Op 9 juli 2023 is een rapport verschenen van Pro Justitia in een psychologisch onderzoek met betrekking tot [eiser]. Daarin is het volgende opgenomen:
“Gezien betrokkenes verslavingsproblematiek, de persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken én het matige recidiverisico, is behandeling van deze problematiek geïndiceerd. Van belang is dat – naast aandacht voor zijn verslavingsproblematiek – de behandeling zich eveneens richt op het verbeteren van zijn
copingvaardigheden. Daarnaast zal er onderzoek naar zijn persoonlijkheid en psychotische kwetsbaarheid kunnen plaatsvinden wanneer hij abstinent is.”
2.8.
De feitelijke overlevering van [eiser] is in verband met de inhoudelijke behandeling van het door hem ingestelde hoger beroep uitgesteld. Bij beslissing van 18 oktober 2023 is de gevangenhouding van [eiser] (wederom) verlengd voor de duur van 30 dagen, tot 20 of 21 november 2023.
2.9.
Bij arrest van 9 november 2023 heeft het Gerechtshof Den Haag (hierna: het hof) [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. [eiser] heeft daartegen cassatie ingesteld.
2.10.
De IRK heeft in de ochtend van 15 november 2023 het verzoek van de advocaat van [eiser] om de overleveringsdetentie in verband met de ingestelde cassatie te verlengen, afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te verbieden [eiser] aan Polen over te leveren, in elk geval zolang Polen niet heeft gegarandeerd dat [eiser] zal worden geplaatst in een instelling die in zijn psychische zorgbehoeften voorziet, met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. De IRK heeft geen rekening kunnen houden met de resultaten uit de psychiatrische- en psychologische onderzoeken die hebben plaatsgevonden. Daaruit blijkt dat [eiser] lijdt aan psychische stoornissen en dat hij daarvoor moet worden behandeld. Die behandeling kan hem in Polen niet worden geboden, zodat de overlevering in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) en/of artikel 3 EVRM, en op grond van artikel 35 Overleveringswet (hierna: OLW) achterwege moet blijven. Nu [eiser] in cassatie is gegaan tegen het arrest van het hof, dient de feitelijke overlevering ook op grond van artikel 36 OLW te worden verboden. Met de overlevering van [eiser] aan Polen handelt de Staat dan ook onrechtmatig. In ieder geval moet de Staat garanties aan Polen vragen met betrekking tot mogelijkheid van zorg voor de problemen van [eiser].
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Ter beantwoording ligt voor de vraag of er aanleiding bestaat om de feitelijke overlevering van [eiser] aan Polen (tijdelijk) te verbieden. Vooropgesteld wordt dat de IRK door de wetgever exclusief is aangewezen als rechterlijke instantie voor de behandeling van overleveringsverzoeken in het kader van een EAB. De IRK heeft driemaal de overlevering van [eiser] aan Polen toegestaan. Op grond van artikel 29 OLW is een uitspraak van de IRK onmiddellijk uitvoerbaar en staat tegen die beslissing geen rechtsmiddel open, anders dan cassatie in het belang der wet. De IRK heeft in het kader van de overlevering alle aspecten van de zaak van [eiser], waaronder ook de mogelijkheid van psychiatrische zorg in Polen, inhoudelijk beoordeeld. De IRK heeft in de uitspraak van 29 augustus 2022 in dit verband geoordeeld dat, voor zover bij [eiser] sprake is van psychiatrische problematiek, dit niet aan de overlevering in de weg staat, omdat niet is gebleken dat de benodigde psychiatrische zorg in Polen niet kan worden verleend. Voor de voorzieningenrechter bestaat in zoverre geen rol om dit aspect opnieuw te beoordelen, omdat dit zou gelden als een verkapt appel.
4.2.
[eiser] heeft ter zitting gesteld dat de voorzieningenrechter met het oog op het door hem ingestelde cassatieberoep en het aanwezigheidsrecht van [eiser] de feitelijke overlevering van [eiser] moet verbieden. De voorzieningenrechter oordeelt dat deze kwestie voorbehouden is aan het oordeel van de IRK, die reeds heeft geoordeeld dat het cassatieberoep geen reden vormt om tot (verder) uitstel van overlevering over te gaan. De Staat heeft aangevoerd dat de IRK bij dit oordeel heeft meegewogen dat [eiser] reeds in eerste aanleg en in hoger beroep gebruik heeft kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht. Ook in dit verband is dus geen rol (meer) weggelegd voor de voorzieningenrechter.
4.3.
Voor zover [eiser] stelt dat sprake is van nieuwe ontwikkelingen die maken dat de feitelijke overlevering moet worden uitgesteld op grond van artikel 35 lid 3 OLW, geldt het volgende. [eiser] beroept zich op de onderzoeksrapportages van 23 juni 2023 en 9 juli 2023, waaruit zou volgen dat [eiser] lijdt aan psychische stoornissen waarvoor hij moet worden behandeld, en op een (ongedateerd) e-mailbericht van een Poolse advocaat, waaruit zou volgen dat de detentieomstandigheden in Polen dusdanig zijn dat [eiser] geen (adequate) behandeling zal krijgen voor zijn psychische problemen. [eiser] meent dat om die reden sprake is van ernstige humanitaire redenen die aan zijn feitelijke overlevering in de weg staan. De voorzieningenrechter volgt [eiser] hierin niet. Voor zover al uit de rapportages (zie 2.6 en 2.7) blijkt dat [eiser] lijdt aan psychische stoornissen en dat hij daar zorg voor nodig heeft, is niet aannemelijk gemaakt dat die zorg in Polen niet aan [eiser] kan worden geboden. Het e-mailbericht van de Poolse advocaat is daarvoor onvoldoende omdat deze niet concreet genoeg is, niet verwijst naar wetsartikelen en geen objectieve gegevens bevat. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om, in afwijking van de door de Staat aangehaalde jurisprudentie van de IRK waaruit volgt dat een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden met psychische problematiek in Polen niet kan worden vastgesteld, te oordelen dat de benodigde zorg aan die mensen in Polen niet kan worden geboden.
4.4.
Ten aanzien van de door [eiser] gewenste garanties met betrekking tot de mogelijkheid van zorg in detentie in Polen, is de voorzieningenrechter met de Staat van oordeel dat voor het vragen van garanties slechts aanleiding bestaat als voldoende aannemelijk is dat sprake is van een dreigende schending van artikel 4 van het Handvest en/of artikel 3 EVRM. Zoals reeds hiervoor is overwogen, heeft [eiser] een dergelijke dreigende schending niet aannemelijk gemaakt. Voor het vragen om garanties aan de Poolse autoriteiten door de Staat ziet de voorzieningenrechter dan ook geen reden.
4.5.
De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.6.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.
De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling is de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 4.6, en bepaalt dat [eiser] bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd is, op de wijze zoals onder 4.6 vermeld;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
yd