In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser], gedetineerd in de PI [plaats], vorderde de Staat der Nederlanden te verbieden hem aan Polen over te leveren. De vordering was gebaseerd op de stelling dat [eiser] lijdt aan psychische stoornissen waarvoor hij behandeling nodig heeft, en dat deze behandeling in Polen niet kan worden geboden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] de Poolse nationaliteit heeft en dat er meerdere Europese Aanhoudingsbevelen tegen hem zijn uitgevaardigd, die leiden tot zijn overlevering aan Polen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de IRK (Internationale Rechtshulpkamer) eerder de overlevering heeft toegestaan en dat er geen nieuwe feiten zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om de feitelijke overlevering van [eiser] aan Polen te verbieden, omdat niet is aangetoond dat de benodigde psychiatrische zorg in Polen niet kan worden verleend. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de rol van de IRK als exclusieve instantie voor overleveringsverzoeken en de noodzaak van objectieve gegevens om een dreigende schending van mensenrechten aan te tonen.