Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser om verlenging van zijn vergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en dat de staatssecretaris het paspoortvereiste niet aan eiser had mogen tegenwerpen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Deze zaak gaat uitsluitend nog over de vraag of de staatssecretaris aan eiser het paspoortvereiste mag tegenwerpen in het kader van de verlenging van zijn verblijfsvergunning. Ter zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd bevestigd dat niet in geschil is dat eiser aan de materiële voorwaarden voldoet die worden gesteld aan een verblijfsrecht op grond van het Verdrag. Ook is de identiteit en nationaliteit van eiser niet in geschil.
7. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Eiser heeft een paspoort, maar dit is niet langer geldig.
8. Eiser voert aan dat het vasthouden aan het vereiste van een geldig paspoort zich niet verdraagt met het Verdrag waarin een dergelijk vereiste niet staat. Op grond van artikel 92 (opmerking rechtbank: bedoeld zal zijn artikel 94) van de Grondwet gaat het Verdrag boven de nationale regelgeving waarin het paspoortvereiste staat, aldus eiser.
9. De staatssecretaris heeft zich hierover ter zitting op het standpunt gesteld dat het Verdrag geen bepaling bevat die een uitzondering maakt op het paspoortvereiste en ter zitting is gewezen op artikel II, vierde lid, van dit Verdrag op grond waarvan de Nederlandse staat maatregelen mag toepassen die noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid. De ratio van het paspoortvereiste is volgens de staatssecretaris niet alleen dat hij bekend is met identiteit en nationaliteit van de vreemdeling maar daarnaast dient het paspoort het belang van het toezicht op vreemdelingen en, indien wordt overgegaan tot verblijfsbeëindiging, het vertrek van de vreemdeling of diens uitzetting naar het land van herkomst.
10. De rechtbank is van oordeel dat artikel II, eerste lid, onder b van het Verdrag rechtstreeks werkende normen bevat waaraan een verblijfsrecht kan worden ontleend. Op grond van artikel II, eerste lid onder b, van het Verdrag is het een Amerikaans onderdaan geoorloofd het grondgebied van Nederland te betreden en daarbinnen te verblijven teneinde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden. Dit artikellid bevat naar het oordeel van de rechtbank normen die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar zijn.
11. De staatssecretaris heeft ter zitting bevestigd dat eiser aan de materiële voorwaarden met betrekking tot de bedrijfsuitoefening voldoet en uit het primaire besluit blijkt dat het bij de aanvraag van eiser gaat om de toepassing van voormeld artikel II, eerste lid, onder b, van het Verdrag. Eiser is het daarom, aangezien niet in geschil is dat hij Amerikaans onderdaan is, geoorloofd het grondgebied van Nederland te betreden en daarbinnen te verblijven.
12. Het algemeen stellen van het paspoortvereiste als
voorwaardevoor (de voortzetting van) rechtmatig verblijf is in dit geval daarmee in strijd want het komt in eisers geval neer op een
beperkingvan de rechten van eiser die rechtstreeks uit het Verdrag voortvloeien.
13. De vraag is dus of de staatssecretaris bevoegd is de vergunning te weigeren ofschoon eiser op grond van het Verdrag recht heeft op rechtmatig verblijf. In dit kader komt naar het oordeel van de rechtbank wel betekenis toe aan artikel II, vierde lid, van dit Verdrag op grond waarvan de Nederlandse staat maatregelen mag toepassen die noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid. Hieraan kan een bevoegdheid worden ontleend om, ook al kan een rechtstreeks verblijfsrecht aan het Verdrag worden ontleend, het recht toch te beperken wanneer dit noodzakelijk is ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank dient dan echter niet getoetst te worden aan het paspoortvereiste als toelatingsvoorwaarde als geformuleerd in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingwet, maar dient bekeken te worden of de staatssecretaris bevoegd is om, wanneer sprake is van rechtmatig verblijf, dit verblijf te weigeren op grond van het feit dat niet (meer) over een geldig paspoort wordt beschikt.
14. Een beslissing tot beëindiging van rechtmatig verblijf wordt beheerst door het toetsingskader van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 (vergunning voor bepaalde tijd) en artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (vergunning voor onbepaalde tijd). In artikel 19 van de Vw 2000 staat dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid,
met uitzondering van onderdeel b, en wordt ingetrokken indien aan de houder daarvan ambtshalve een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onderdeel e, wordt verleend. De wetgever heeft niet voorzien in de mogelijkheid om bestaand rechtmatig verblijf te beëindigen of een vergunning in te trekken wanneer niet langer sprake is van een geldig paspoort. Integendeel, de wetgever heeft het niet hebben van een geldig paspoort juist uitgezonderd als intrekkingsgrond voor een vergunning voor bepaalde tijd en heeft het bij een vergunning voor onbepaalde tijd evenmin als grond voor intrekking genoemd. De wetgever heeft het dus niet nodig gevonden om het niet langer hebben van een geldig paspoort als grond voor intrekking of beëindiging van rechtmatig verblijf te hanteren. Dit betekent dat eiser op grond van het Verdrag onverkort rechtmatig verblijf heeft en dat het niet hebben van een geldig paspoort dus ook geen reden is om eiser (voortzetting van zijn) rechtmatig verblijf te weigeren. De staatssecretaris was dus niet bevoegd met toepassing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te weigeren omdat eiser niet over een geldig paspoort beschikt.
15. Het beroep is gegrond wegens strijd met het Verdrag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatsecretaris op met inachtneming van het voorgaande een nieuw besluit te nemen op de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning op grond van het Verdrag.