ECLI:NL:RBDHA:2023:21152

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 6 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om overname aan Spanje gedaan, dat door Spanje is aanvaard.

Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor een tekort aan opvang en rechtsbijstand in Spanje, en dat de staatssecretaris ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel toepast. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van dit beginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn rechten.

Eiser stelt verder dat de verantwoordelijkheid van Spanje eindigt na twaalf maanden, zoals vermeld in artikel 13 van de Dublinverordening. De rechtbank verwerpt deze stelling, omdat deze niet aansluit bij de systematiek van de verordening. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de verantwoordelijkheid van Spanje niet is vervallen, omdat Spanje binnen de termijn van twaalf maanden zijn verantwoordelijkheid heeft erkend. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.35078
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 6 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Spanje verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om overname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Spanje niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hij vreest voor een tekort aan opvang en daarmee ook een tekort aan rechtsbijstandsvoorzieningen. Eiser verwijst hierbij naar het AIDA rapport over Spanje van 21 april 2023. Er staat voor hem daarom ook geen effectieve toegang open om te klagen bij de (hogere) autoriteiten. Eiser wijst verder op de inbreukprocedure2 die de Europese Commissie tegen Spanje is gestart wegens het niet volledig conform implementeren van alle bepalingen van de Opvangrichtlijn.3 Daarmee zal eiser terecht komen een situatie als bedoeld in het arrest Jawo4 en dit is in het besluit miskend.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.5 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Spanje, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Spaanse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval dat de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.6
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris ten aanzien van Spanje heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit recent nog geoordeeld in haar uitspraak van 20 juli 20237. In deze uitspraak heeft de Afdeling ook het AIDA-rapport van april 2023, waar eiser naar verwijst, meegewogen en geoordeeld dat dat rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Spanje dan al eerder naar voren is gekomen in het AIDA-rapport Update 2021. Dat de Europese Commissie een inbreukprocedure tegen Spanje is gestart wegens het niet volledig conform omzetten van alle bepalingen van de Opvangrichtlijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het starten van een inbreukprocedure is op zichzelf naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat ten aanzien van Spanje sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiser heeft niet toegelicht welke Unierechtelijke opvangnormen precies door Spanje niet goed in het nationale recht zijn geïmplementeerd en welke uitwerking dit heeft voor de feitelijke situatie in de Spaanse opvangvoorzieningen. Bovendien is niet gebleken dat eiser in Spanje heeft geklaagd hierover. Daarbij acht de rechtbank ook van belang dat eiser geen asielaanvraag in Spanje heeft ingediend op grond waarvan eiser ook geen eigen, persoonlijke ervaring heeft met de asielprocedure. De Spaanse autoriteiten hebben verder met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Spaanse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die
2 INF(2022)2158.
3 Richtlijn 2013/33/EU tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming.
4 Hof van Justitie van de Europese Unie, 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
5 Arrest Jawo, par. 81.
6 Arrest Jawo, par. 91-92.
horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ondervindt met het krijgen van opvangvoorzieningen of te maken krijgt met discriminatie of andere problemen kan hij hierover zijn beklag doen bij de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Spaanse autoriteiten. Hoewel eiser aanvoert dat klagen voor hem lastig is, is niet gebleken dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 13 van de Dublinverordening
8. Eiser voert aan dat uit artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening volgt dat de verantwoordelijkheid van de ontvangende lidstaat, in dit geval Spanje, eindigt twaalf maanden na de datum waarop de illegale grensoverschrijding heeft plaatsgevonden. Deze termijn is zonder verder voorbehoud of voorwaarde vermeld in voornoemd artikel. In geval van eiser is de termijn van twaalf maanden geëindigd op 12 oktober 2023. De staatssecretaris is daarom per die datum verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van eiser en de staatssecretaris heeft dit in het bestreden besluit miskend.
9. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat Nederland verantwoordelijk is geworden omdat er twaalf maanden zijn verstreken sinds de illegale grensoverschrijding in Spanje, als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. Deze redenering past niet in de systematiek van de Dublinverordening en sluit ook niet aan bij de doelstelling van de Dublinverordening.
10. Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening, luidt als volgt:

De verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), wordt overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
10.1.
Dit artikel heeft tot gevolg dat op het moment dat de verantwoordelijke lidstaat is bepaald en deze lidstaat het terug- of overnameverzoek heeft aanvaard zodat sprake is van een claimakkoord een andere termijn gaat lopen, te weten de overdrachtstermijn van zes maanden. Dit artikel laat geen ruimte voor het inkorten van deze overdrachtstermijn van zes maanden, dan wel het doorkruizen van deze termijn door de termijn genoemd in artikel 13. Dit volgt naar het oordeel van rechtbank alleen al uit het feit dat de termijn van artikel 13 is opgenomen in hoofdstuk III ‘criteria voor het aanwijzen van de verantwoordelijke lidstaat’, terwijl artikel 29 is opgenomen in hoofdstuk VI ‘over- en terugnameprocedures, deel VI ‘overdrachten’ en dit artikel 29 specifiek betrekking heeft op de in het kader van een overdracht van toepassing zijnde werkwijzen en termijnen. Dit zou naar het oordeel van de rechtbank ook in strijd zijn met de doelstelling van de Dublinverordening om een duidelijke en hanteerbare methode te bevatten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek8, en met het doel van de vervolgens geldende overdrachtstermijn. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) heeft in het arrest Petrosian geoordeeld dat de overdrachtstermijn van zes maanden is bedoeld om de beide betrokken lidstaten in staat te stellen overleg te plegen over de totstandbrenging van de
8 Considerans 4 van de Dublinverordening.
overdracht, en meer in het bijzonder de verzoekende lidstaat in staat te stellen de wijze waarop de overdracht zal plaatsvinden te regelen, waarbij de lidstaten beschikken over een termijn van zes maanden, die zij worden geacht volledig te mogen benutten voor het regelen van de technische afhandeling van de overdracht.9 Nu het standpunt van eiser tot gevolg heeft dat de overdrachtstermijn per geval verschilt en in sommige gevallen zo kort zal zijn dat een vreemdeling niet meer kan worden overgedragen, verhoudt dit standpunt van eiser zich niet met de hiervoor genoemde overwegingen van het Hof. De staatssecretaris heeft zich dan ook in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid van Spanje niet is komen te vervallen omdat Spanje binnen de termijn van 12 maanden als bedoeld in artikel 13 van de Dublinverordening middels het claimakkoord zijn verantwoordelijkheid heeft erkend, waarmee de verantwoordelijkheid van Spanje vast staat, en de overdrachtstermijn nog loopt. De beroepsgrond slaagt niet.
11. De rechtbank merkt ten overvloede op dat dat de jurisprudentie waar de staatssecretaris op dit punt ter zitting op heeft gewezen, niet van toepassing is op onderhavige situatie.10 In deze jurisprudentie is, kort gezegd, bepaald dat hoofdstuk III van de Dublinverordening niet van toepassing is in geval van een ‘terugname’ situatie, terwijl het in geval van eiser om een overnamesituatie gaat waarin hoofdstuk III van de Dublinverordening wel van toepassing is.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
9 HvJEU, 29 januari 2009, ECLI:EU:C:2009:41, Petrosian, p. 40 en 44.
10 Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3672 en het arrest H. en R. van het HvJEU van 2 april 2019, ECLI:EU:C:2019:280.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.